Arrest d.d. 19 december 2001
Rolnummer 9700423
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
vierde kamer voor burgerlijke zaken, heeft het volgende arrest gewezen inzake:
De besloten vennootschap [appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr P. Tuinman,
De besloten vennootschap [voormalige naam geintimeerde], thans geheten: de besloten vennootschap [huidige naam geintimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr P.S. van Zandbergen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 11 juli 2001 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[geïntimeerde] heeft ter uitvoering van genoemd tussenarrest een akte genomen, waarop [appellante] bij akte heeft geantwoord.
Hierna hebben partijen de stukken opnieuw overgelegd voor arrest.
1. Nadat het hof in meergenoemd tussenarrest had vastgesteld dat bij de berekening van hetgeen waarop [appellante] jegens [geïntimeerde] aanspraak kan maken, dient te worden uitgegaan van een hoeveelheid grond met een volume van 40.968 m3, is [geïntimeerde] als eerste in de gelegenheid gesteld zich uit te laten - kortweg - over hetgeen aan [appellante] toekomt als vergoeding voor genoemd geleverd volume, een en ander op basis van de berekeningsgrondslag zoals deze is neergelegd in de brief van [geïntimeerde] d.d. 11 februari 1994 en gelet op hetgeen dienaangaande in de tussenarresten van 23 juni 1999 en 23 februari 2000 is overwogen.
2. [geïntimeerde] heeft daartoe een berekening opgezet, zich daarbij baserende op haar brieven d.d. 11 februari 1994 (productie bij conclusie van antwoord in prima) en 1 mei 1995 (productie 3 bij conclusie van repliek in prima). Bij die berekening is zij onder meer uitgegaan van twee soorten kosten, te weten vaste kosten die in de zandverrekeningsprijs van de gemeente zaten, en extra kosten die een rechtstreeks gevolg waren van de grondleverantie van [appellante]. Al met al komt [geïntimeerde] bij de gegeven hoeveelheid van 40.968 m3 uit op een prijs die een beloop heeft van fl. 2,495 (afgerond fl. 2.50) per geleverde m3.
3. Tegen de overweging van de rechtbank in het beroepen vonnis dat de verwerkingskosten per m3 lager zullen zijn naar mate er méér grond wordt geleverd, hebben partijen geen (incidentele) grief gericht. Bovendien heeft het hof zich reeds eerder, en wel in het tussenarrest d.d. 23 juni 1999 alsmede het tussenarrest d.d. 23 februari 2000, waarnaar het hof ter voorkoming van misverstand opnieuw heeft verwezen in het laatste tussenarrest, gebogen over de vraag welke vergoeding [appellante] toekomt voor de door haar geleverde grond. Dienaangaande is in rechtsoverweging 2 van het tussenarrest van 23 februari 2000 het volgende overwogen:
"Uit de door [geïntimeerde] genomen akte volgt dat zij zich op het standpunt stelt dat hoe meer kubieke meters grond door [appellante] worden geleverd, hoe lager de kostprijs per geleverde kubieke meter zal zijn en derhalve hoe hoger het bedrag zal zijn dat [appellante] voor elke geleverde kubieke meter grond zal ontvangen".
In rechtsoverweging 4 van dat tussenarrest heeft het hof overwogen:
"Nu bedoelde opstelling overeenstemt met hetgeen is neergelegd in de brief van [geïntimeerde] d.d. 11 februari 1994, waaromtrent het hof in meergenoemd tussenarrest reeds heeft vastgesteld dat (ook) [appellante] zich ermee verenigt dat deze brief tot uitgangspunt zal worden genomen van de berekening van de hoogte van de verwerkingskosten in relatie tot de geleverde hoeveelheid grond, is er thans geen plaats meer voor een inhoudelijk debat omtrent de vraag of de door [geïntimeerde] gehanteerde en aan genoemde brief ten grondslag gelegde uitgangspunten met betrekking tot de verwerking al dan niet juist zijn".
4. Gelet op het boven aangehaalde, dient er thans van te worden uitgegaan dat, bij een vastgestelde leverantie van 40.968 m3, de opbrengst voor elke geleverde kubieke meter hoger zal zijn dan het bedrag van fl. 3,50 dat [geïntimeerde] aan [appellante] heeft toegezegd bij levering van tenminste 35.000 m3 grond.
5. Mitsdien dient de door [geïntimeerde] bij akte opgestelde berekening te worden gepasseerd, nu deze - in strijd met de eerder door haar erkende uitgangspunten - is gebaseerd op een andere berekeningswijze dan die ten processe tussen partijen behoort te worden gehanteerd.
6. Nu aldus [geïntimeerde] de gelegenheid ongebruikt voorbij heeft laten gaan om zich binnen de grenzen van hetgeen ten processe is komen vast te staan, gemotiveerd uit te laten over de toe te passen berekeningsmethodiek, dient het hof zich thans te beperken tot de toetsing van hetgeen [appellante] dienaangaande in haar akte naar voren heeft gebracht.
7. In essentie weergegeven heeft [appellante] tot uitgangspunten van haar berekening genomen de overeengekomen prijs bij levering van 35.000 m3, alsmede de door [geïntimeerde] genoemde (indicatieve) prijs bij een hoeveelheid van 20.000 m3. Aldus rekening houdend met de - met die hoeveelheden corresponderende - meeropbrengst van de grond, is [appellante] bij een geleverde hoeveelheid van 40.968 m3 met toepassing van een lineaire berekening uitgekomen op een prijs per kubieke meter van (afgerond) fl. 3,89.
8. Bij het ontbreken van serieus te nemen stellingen aan de zijde van [geïntimeerde] die zouden kunnen duiden op onjuiste uitgangspunten bij deze berekeningsmethode, terwijl ook de stukken overigens geen aanwijzingen opleveren die zouden kunnen leiden tot het toepassen van een andere methodiek, volgt het hof [appellante] in haar (inhoudelijk correcte) berekening zoals deze in de laatstgenomen akte is neergelegd. Rekening houdend met de vaststaande betaling door [geïntimeerde] van een bedrag groot fl. 91.317,72 (excl. BTW), volgt uit het voorgaande dat [geïntimeerde] nog aan [appellante] dient te betalen de somma van fl. 68.047,80 excl. BTW (fl. 40.968 x 3.89 = fl. 159.365,52 minus fl. 91.317,72).
9. De slotsom luidt als volgt. De grieven I en II, waarin - kortweg - [appellante] heeft geklaagd over de vaststelling door de rechtbank van de geleverde hoeveelheid grond, slagen. Hetzelfde geldt met betrekking tot grief III, waarin de door [geïntimeerde] verschuldigde vergoeding per m3 geleverde grond aan de orde wordt gesteld. Grief IV bevat geen zelfstandige inhoud, en volgt het lot van de overige grieven.
10. Mitsdien zal het beroepen vonnis worden vernietigd. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om alsnog aan [appellante] te betalen de somma van fl. 68.047,80 excl. BTW. De vordering tot betaling door [geïntimeerde] van buitengerechtelijke incassokosten door [appellante], welke vordering ligt besloten in het petitum van [appellante] in hoger beroep, dient te worden afgewezen nu het debat daarop in het geheel niet is gericht, en niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, tot welk reëel te achten bedrag zodanige kosten - rekening houdend met de dubbele redelijkheidstoets - daadwerkelijk zijn gemaakt.
11. Nu het ten processe door [appellante] gevorderde ten dele voor toewijzing in aanmerking komt, acht het hof gronden aanwezig om de kosten van beide instanties aldus te compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.
12. Hetgeen partijen voorts nog te berde hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds vervat dan wel als niet terzake dienende, buiten bespreking blijven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis d.d. 25 juni 1997, waarvan beroep;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een bedrag groot fl. 68.047,80 excl. BTW (zegge acht en zestig duizend zeven en veertig gulden 80/100), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 1996 tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen [appellante] meer of anders heeft gevorderd;
compenseert de kosten van de procedure in beide instanties aldus dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Aldus gewezen door mrs Knijp, voorzitter, Bax-Stegenga en Heemskerk, raden, en uitgesproken door mr Streppel, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 19 december 2001.