4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1 Het vertrouwensbeginsel.
4.1.1 De enkele omstandigheid dat de inspecteur in het verleden bepaalde aftrekposten in verband met belanghebbendes ziekte heeft aanvaard dwingt hem niet die aanvaarding voort te zetten voorzover hij niet het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat wel te zullen doen.
Zijn onder 2. weergegeven schriftelijke mededeling brengt mee dat voor zo'n vertrouwen met betrekking tot de hoge aftrek kleding/beddengoed en autokosten in 1997 geen plaats was.
4.1.2 Maar ook ten aanzien van de andere omstreden aftrekposten is het aan belanghebbende om tegenover de bestrijding door de inspecteur aannemelijk te maken dat hij het gerechtvaardigde vertrouwen mocht hebben dat zij geaccepteerd zouden worden.
Weliswaar zijn de aangiften over 1993 en 1994 (na bezwaar) na onderzoek gevolgd, maar voor de aangifte 1995 is dat gesteld noch gebleken en voor de aangifte 1996 staat zelfs het tegendeel vast, zodat het hof aanneemt dat in 1997 voor dit vertrouwen al evenmin een basis bestond.
4.2 Huisapotheek f.150,--.
Door de aftrek te beperken tot f.100,-- heeft de inspecteur artikel 46, derde lid, aanhef en onderdeel a, onder 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de Wet) juist toegepast.
4.3 Kleding en beddengoed f.1.575,--.
Nu de belanghebbende niet heeft bewezen dat zijn extra uitgaven voor kleding en beddengoed in 1997 f.1.260,-- te boven gingen heeft de inspecteur -gelet op de artikelen 46, derde lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet en 12, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990- terecht geen hogere aftrek toegestaan dan f.630,--.
4.4 Autokosten f.10.738,--.
Omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn autokosten die van -behoudens zijn ziekte- vergelijkbare belastingplichtigen in 1997 overtroffen bestaat er geen grond dit of enig ander bedrag daarvan als uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit in aftrek te brengen.
4.5 Arbeidsongeschiktheidsaftrek f.1.824,--.
Omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat ook zijn echtgenote voor 45 percent of meer arbeidsongeschikt is, moet het in aanmerking te nemen bedrag beperkt blijven tot f.912,-- (artikel 46, vierde en vijfde lid, van de Wet).
4.6 Uitgaven voor psychotherapie f.450,-- en f.961,20.
De door belanghebbendes echtgenote geraadpleegde psychotherapeut is naar Nederlandse opvattingen niet aan te merken als een heel- of geneeskundige, zodat de uitgaven voor door hem verleende hulp -nu ook niet is gesteld of gebleken dat deze plaatsvond op voorschrift en/of onder begeleiding van een bevoegde genees- of heelkundige- niet zijn gedaan ter zake van ziekte of invaliditeit in de zin van artikel 46, de leden 1, aanhef en onderdeel b, en 3, aanhef en onderdeel a, van de Wet.
4.7 Kost en inwoning schoonmoeder f.240,--.
Dat het verblijf van belanghebbendes schoonmoeder te zijnen huize verband hield met haar ziekte stempelt de daaraan verbonden kosten niet tot als buitengewone lasten aan te merken uitgaven.
Het betoog van de inspecteur dat zij -indien al niet artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel a, aanhef en 2, aan aftrek in de weg zou staan- deze kosten zeer wel ook zelf had kunnen dragen, is immers niet tegengesproken.
4.8 Begrafeniskosten f.6.513,--.
Deze uitgaven hebben voor niet meer dan f.4.713,-- op de belanghebbende en zijn echtgenote gedrukt, omdat de in artikel 8 van het onder 3.4.2 vermelde Bewijs van inschrijving genoemde gecontracteerde Instelling, die ook de uitvaart van hun (schoon)moeder deed uitvoeren, het voor haar rekening komende bedrag van f.1.800,-- op het totaalbedrag van de uitvaartkosten in mindering diende te brengen en dat ook heeft gedaan.
4.9 Reiskosten f.250,51.
Voor deze kosten van verhuizing van belanghebbendes schoonmoeder geldt hetzelfde als onder 4.7 werd opgemerkt.
4.10 Bed f.885,--.
Reeds omdat deze betaling niet in 1997 is verricht (en bovendien niet door de belanghebbende) is aftrek in dit jaar uitgesloten (de artikelen 46, veertiende lid, en 38, eerste lid, van de Wet,
4.11 Ziekenhuis te Almelo f.90,--.
Hiervoor geldt hetzelfde als onder 4.10.
4.12 Apotheekkosten f.272,74.
Aannemelijk is dat voor f.270,13 daarvan (rekening d.d. 22-2-1996) hetzelfde geldt als onder 4.10 werd overwogen.
4.13 Uittreksel overlijdensakte f.13,75.
De inspecteur heeft gemotiveerd gesteld en de belanghebbende heeft niet weerlegd dat dit bedrag reeds is begrepen in de onder 4.8 vermelde, in aftrek toegelaten begrafeniskosten van f.4.713,--.
4.14 Dankbetuigingen en porti f.52,90.
Dat deze uitgaven door de belanghebbende en zijn echtgenote zijn gedaan acht het hof niet onaannemelijk.
Zoals hierna zal blijken is het bedrag voor de beslissing van dit geschil echter niet van betekenis.
4.15 Verzorgings- en verpleeghuis f.15.344,83.
Hiervoor geldt hetzelfde als opgemerkt onder 4.10.
4.16 Giften f.20,-- en f.10,--.
Reeds omdat deze uitgaven niet met schriftelijke bescheiden zijn gestaafd kan van aftrekbare giften geen sprake zijn (artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet).