4. De overwegingen omtrent het geschil.
Nu uit de -met de gemachtigde van belanghebbende besproken- inhoud van het verslag van het onderzoek ib, vb en ob naar voren komt -zakelijk weergegeven- dat de onderhavige handel en bemiddeling incidenteel voor rekening van belanghebbende plaatsvindt en het nagenoeg uitgesloten is dat er een strikte scheiding zal zijn in de activiteiten van belanghebbende en de BV, is het hof van oordeel dat belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet mocht aannemen dat de aangelegenheid, inhoudende de vraag of de opbrengsten uit de onderhavige handel en bemiddeling na de oprichting van de BV (volledig) bij de BV belast kunnen worden, op haar fiscale merites is beoordeeld tijdens de onderhavige onderzoeken. Kennelijk was het toen nog onduidelijk op welke wijze deze opbrengsten aan de BV en de eenmanszaak moeten worden toebedeeld. Ook overigens zijn er naar het oordeel van het hof geen omstandigheden die er toe leiden dat de inspecteur handelt in strijd met het in rechte te beschermen vertrouwen door de genoten opbrengsten uit onderhavige handel en bemiddeling in (onder meer) 1994 aan te merken als winst uit onderneming in het kader van de heffing van de inkomstenbelasting van belanghebbende.
Evenmin is het hof gebleken dat inspecteur in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
Subsidiair stelt belanghebbende -kort gezegd- dat de opbrengsten uit handels- en bemiddelingsactiviteiten volledig dienen te worden toegerekend aan de BV.
De inspecteur stelt daartegenover -kort weergegeven- dat de bedoelde handel en bemiddeling in (onder meer) onderhavig jaar ten volle op eigen naam van belanghebbende en voor rekening en risico van de onder 1. vermelde eenmanszaak is geschied.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de inspecteur niet, althans onvoldoende, weersproken gesteld dat in het kader van de bedoelde handel en bemiddeling de BV tot en met augustus 1996 in geen enkele akte of overeenkomst als partij is opgetreden en belanghebbende in persoon wel. Hij heeft in dit verband een aantal concrete overeenkomsten en situaties weergegeven waarbij belanghebbende in onder meer het onderhavige jaar als partij is opgetreden en hij heeft kopieën van de onderliggende akten/overeenkomsten/andere bescheiden bijgevoegd.
Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur zijn hiervoor vermelde stelling aannemelijk gemaakt. Dat genoemde vennootschappen uitsluitend ten behoeve de handels- en bemiddelingsactiviteiten zijn opgericht doet daaraan niet af. Evenmin doet onder de gegeven omstandigheden daaraan af dat de financiële afwikkeling in de vennootschappen plaatsvond.
Belanghebbende heeft de stelling van de inspecteur niet weten te ontkrachten. De betreffende opbrengsten dienen derhalve te worden aangemerkt als winst uit onderneming in het kader van de heffing van inkomstenbelasting van belanghebbende.
De inspecteur heeft het belastbare inkomen derhalve niet op een hoog bedrag vastgesteld.