ECLI:NL:GHLEE:2002:AD9002

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 316/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.S. Pruiksma
  • J. Huiskes
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en afkoopsom stamrechtpolis in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een belastinggeschil tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1996. Belanghebbende werd aanvankelijk aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 131.057,-, maar na bezwaar werd dit bedrag verlaagd tot f 93.411,-. De inspecteur had echter een naheffingsaanslag opgelegd ter zake van een afkoopsom van een stamrechtpolis, die door belanghebbende was ontvangen na zijn ontslag in 1994. De inspecteur stelde dat deze afkoopsom belast moest worden als loon uit vroegere dienstbetrekking en dat het bijzondere tarief van 45% van toepassing was.

De mondelinge behandeling vond plaats op 19 november 2001, waarbij zowel belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren. Belanghebbende betoogde dat de afkoopsom belast moest worden naar bijzonder tarief, terwijl de inspecteur van mening was dat de voorheffing op de afkoopsom verrekend moest worden. Het hof oordeelde dat de inspecteur de afkoopsom terecht had aangemerkt als loon en dat het bijzondere tarief van 45% van toepassing was. Het hof volgde de opvatting van de inspecteur en concludeerde dat de aanslag moest worden verminderd tot het eerder vastgestelde belastbare inkomen van f 93.411,-, met inachtneming van de afkoopsom.

De beslissing van het hof was dat het beroep van belanghebbende gegrond werd verklaard, de uitspraak van de inspecteur werd vernietigd en de aanslag werd verminderd. Tevens werd de inspecteur gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd op 1 februari 2002 gedaan door de tweede meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof te Leeuwarden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 316/00 1 februari 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de Belastingdienst/Ondernemingen te Leeuwarden (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1996 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van f 131.057,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 17 maart 2000 de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van
f. 93.411,-.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 18 april 2000 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingezonden, welke conclusie van repliek ter 's hofs griffie is ingekomen op 11 juli 2000 en waarvan een afschrift werd gezonden aan de inspecteur.
De inspecteur heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingezonden, welke conclusie van dupliek ter 's hofs griffie is ingekomen op 3 augustus 2000 en waarvan een afschrift werd gezonden aan belanghebbende.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 november 2001, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende, zomede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de inspecteur de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft de inspecteur bij zijn pleitnota een aantal bijlagen overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende is in 1994, in verband met een reorganisatie, ontslagen bij A. Bij beschikking van 8 februari 1994 heeft de kantonrechter aan belanghebbende, ten laste van A, een vergoeding toegekend van f 60.822,-, welk bedrag door A in een stamrechtpolis zou worden gestort ten behoeve van belanghebbende.
2.2 De betreffende polis is afgesloten bij B Levensverzekeringen N.V. (: B) en is afgegeven op 14 april 1994. Op het polisblad staat als bijzondere bepaling vermeld dat de verzekering betreft een aanspraak op periodieke uitkeringen in de zin van artikel 11, lid 1, letter d, van de Wet op de loonbelasting 1964 (: de Wet LB).
2.3 Bij brief van 15 maart 1996 deelde de inspecteur belanghebbende op zijn desbetreffende vraag mede dat het mogelijk was de aanspraak over te brengen naar een nieuw op te richten stamrecht-B.V. (: de BV). De inspecteur verwees daarbij naar artikel 11c, lid 2, van de Wet LB.
Bovendien stelde hij een aantal voorwaarden:
- de BV is rechtens tot stand gekomen;
- de BV sluit met belanghebbende een stamrechtovereenkomst die voldoet aan de voorwaarden zoals die gesteld zijn in artikel 11, lid 1, letter e, van de Wet LB;
- de toekomstige uitkeringen uit de stamrechtovereenkomst zijn aan te merken als loon ex artikel 10 van de Wet LB.
2.4 B heeft op 12 april 1996 een bedrag van f 61.723,40 overgemaakt op de privé-rekening van belanghebbende met de vermelding "afkoop polis" (: de afkoopsom).
2.5 Op 3 december 1996 is "C B.V." opgericht. Op 10 november 1997 constateerde de inspecteur bij een bezoek aan belanghebbende dat er geen stamrechtovereenkomst met de BV was en dat de afkoopsom is aangewend voor privé-beleggingen van belanghebbende.
2.6 Met dagtekening 1 februari 1999 is ter zake van de afkoopsom een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen van
f 37.304,- met een heffingsrente van f 2.342,- opgelegd aan B. Deze naheffingsaanslag met heffingsrente is door B betaald.
2.7 B heeft belanghebbende bij brieven van 21 mei 1999 en 23 augustus 1999 gesommeerd het bedrag van de naheffingsaanslag met heffingsrente, samen f 39.646,-, aan hem te betalen.
2.8 In het belastbare inkomen, zoals dat is samengesteld na de uitspraak op het bezwaar, is als inkomsten uit arbeid f 61.723,- begrepen ter zake van het onder 2.4 vermelde. Het van B nageheven bedrag van f 37.304,- aan loonbelasting/premie volksverzekeringen is als voorheffing verrekend.
2.9 Belanghebbende heeft ook beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur betreffende de onder 2.6 genoemde naheffingsaanslag, waarbij belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar. Dit beroep is bij het hof bekend onder nummer 38-00 en is eveneens mondeling behandeld op 19 november 2001.
2.10 De inspecteur bepleit in zijn pleitnota in zaak 38-00 dat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar tegen de naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen en dat het bijzonder tarief van 45% van toepassing is op de afkoopsom. De nageheven loonbelasting/premie volksverzekeringen zou moeten worden verminderd van f 37.304,- tot f 27.775,-, derhalve met f 9.529,-.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Belanghebbende bepleit in zijn beroepschrift dat het van B ontvangen bedrag van f 61.723,- wegens afkoop van de polis belast wordt naar bijzonder tarief. De inspecteur deelt deze mening blijkens zijn pleitnota. Als gevolg van het onder 2.10 vermelde is de inspecteur van opvatting dat ter zake van de afkoopsom slechts
f 27.775,- aan voorheffing verrekend kan worden. Voorts heeft belanghebbende nog enige grieven naar voren gebracht die door de inspecteur zijn bestreden.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak, vaststelling van het belastbare inkomen op (ongewijzigd)
f 93.411,-, toepassing van het bijzondere tarief van 45% op de afkoopsom en verrekening van voorheffing ter zake van de afkoopsom van f 27.775,- (in plaats van f 37.304,-).
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Het hof is allereerst van oordeel dat de inspecteur de afkoopsom op grond van artikel 11c, lid 1, van de Wet LB (tekst 1996) in verband met artikel 22 van de Wet op de inkomstenbelasting (tekst 1996; hierna: de Wet IB) terecht heeft aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Gelet op de vaststaande feiten 2.1 tot en met 2.5 is er in het onderhavige geval geen sprake van een belastingvrije overgang van de verplichting naar een andere verzekeraar, waartoe artikel 11c, lid 2, Wet LB (tekst 1996) onder strikte voorwaarden een mogelijkheid biedt.
4.2 Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2001, nr. 35 634, VN 2001/15.14, is de inspecteur in zijn pleitnota van opvatting dat het bijzondere tarief van 45% van toepassing is op de afkoopsom. Het hof zal deze opvatting volgen.
4.3 Gelet op de uitspraak van heden in de zaak met nummer 38-00, waarin belanghebbendes beroep ongegrond is verklaard, moet als voorheffing ter zake van de afkoopsom onveranderd f 37.304,- in aanmerking worden genomen.
4.4 Belanghebbende heeft nog een aantal andere grieven naar voren gebracht, welke door de inspecteur zijn bestreden. Het hof deelt de conclusie van de inspecteur dat deze grieven niet tot een verdere verlaging van de aanslag kunnen leiden.
4.5 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist al hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, daar van dergelijke kosten niet is gebleken.
6. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van (onveranderd) f 93.411,-, waarbij een bedrag van f 61.723,- belast dient te worden naar het bijzonder tarief van 45% van artikel 57, lid 2, van de Wet IB, zulks met inachtneming van artikel 57, lid 1, aanhef, van de Wet IB.
Gelast de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 27,23 (f. 60,--) te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 1 februari 2002 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president, mr. J. Huiskes en mr. H.H.A. Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Op 6 februari 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.