ECLI:NL:GHLEE:2002:AD9397

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rekestnummer 0000194
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Bloem
  • W. Wachter
  • A. Kuiken
  • J. Knijp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling omgangsregeling tussen vader en minderjarige na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 30 januari 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door procureur mr. M.E.L.U. Janssen, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank, dat was afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door procureur mr. I.M. Verhaar, was van mening dat omgang niet in het belang van het kind was. De Raad voor de Kinderbescherming had in een rapport van 13 september 2001 geadviseerd dat omgang alleen mogelijk zou zijn als dit niet bedreigend was voor het kind. Het rapport stelde dat de spanningen tussen de ouders een negatieve impact hadden op het kind, en dat een omgangsregeling momenteel niet haalbaar was.

Het hof heeft de situatie van de ouders en het kind zorgvuldig gewogen. Het hof concludeerde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was die een herbeoordeling van de omgangsregeling rechtvaardigde. De spanningen in het gezin van de moeder zouden door een omgangsregeling alleen maar verergeren, wat schadelijk zou zijn voor het welzijn van het kind. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank om het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen, bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit en veiligheid van het kind in situaties van scheiding en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in dergelijke zaken.

De beslissing van het hof is genomen in het belang van het kind, waarbij de emotionele en psychologische impact van de omgang op het kind en de ouders zwaar heeft meegewogen. Het hof heeft de beschikking waarvan beroep bekrachtigd, waarmee het verzoek van de vader tot omgang werd afgewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 30 januari 2002
Rekestnummer 0000194
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
beschikking in de zaak van
[naam appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna ook te noemen: de vader,
toevoeging,
procureur mr M.E.L.U. Janssen,
tegen
[naam geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna ook te noemen: de moeder,
toevoeging,
procureur mr I.M. Verhaar.
De inhoud van de tussenbeschikking van 13 december 2000 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter griffie is voorts ingekomen een brief d.d. 19 september 2001 van de raad voor de kinderbescherming (hierna de raad) met als bijlagen een rapport d.d. 13 september 2001 en een brief d.d. 5 september 2001 van de moeder.
Ter zitting van 6 december 2001 is de zaak opnieuw behandeld.
De beoordeling
1. Bij voornoemde (tussen-)beschikking heeft het hof de raad opgedragen de wenselijkheid van een omgangsregeling tussen [naam minderjarige] en de vader en zo mogelijk tevens de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de omgang zou moeten plaatsvinden, in het belang van [naam minderjarige] te onderzoeken en het hof hieromtrent te rapporteren en te adviseren.
2. Omtrent voornoemde onderzoeksvragen heeft de raad op 13 september 2001 een rapport uitgebracht.
3. Uit voormeld rapport van de raad blijkt onder meer het volgende.
De raad acht het van belang dat een kind na een scheiding contact heeft met de niet verzorgende ouder, maar is van mening dat omgang slechts kan plaatsvinden wanneer dit niet bedreigend is voor het kind.
Gelet op het voorgaande en voorts gelet op de spanningen in het gezin van de moeder, welke spanningen door contact met de vader worden teweeggebracht en hun neerslag hebben op [naam minderjarige], acht de raad een omgangsregeling tussen [naam minderjarige] en de vader momenteel niet haalbaar en niet in het belang van [naam minderjarige]. Naar de mening van de raad wordt het gedrag van de ouders onvoorspelbaar wanneer zij weer in contact met elkaar komen, wat onvermijdelijk is bij een omgangsregeling van een zeer jong kind. De raad neemt hierbij mede in aanmerking de verwachting dat een omgangsregeling het wankele evenwicht in de gezinssituatie bij de moeder zal ontwrichten, nu de moeder [naam minderjarige] momenteel met moeite een rustige en stabiele omgeving kan bieden waarin [naam minderjarige] kan opgroeien. Om dezelfde redenen wijst de raad ook proefcontacten van de hand.
De beoordeling
4. Aan de orde is de vraag of zich na de beslissing van dit hof van 28 oktober 1998, behelzende bekrachtiging van de beschikking van de rechtbank te Leeuwarden van 11 februari 1998, waarbij is afgewezen het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen [naam minderjarige] en hem, een wijziging in omstandigheden in de zin van artikel 1:377e BW heeft voorgedaan.
5. Uit de stukken waaronder het rapport d.d. 13 september 2001 van de raad en uit hetgeen bij de behandeling ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, is gebleken dat de moeder angstig en emotioneel reageert wanneer zij wordt geconfronteerd met de vader en daardoor weer met de gebeurtenissen tijdens de relatie met de vader. Voorts is gebleken dat de vader ontspannen en rustig is zolang hij niet wordt geconfronteerd met de moeder. Vader en de moeder halen het slechtste in elkaar naar boven en versterken elkaar in negatieve zin.
6. Voorts is uit gesprekken tussen de raad enerzijds en een leerkracht van [naam minderjarige], de huisarts van de moeder en een maatschappelijk werkster van AMW anderzijds, gebleken dat [naam minderjarige] - dat een druk en moeilijk hanteerbaar kind is - sterk reageert op de angsten en het gedrag van de moeder.
7. Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat zich in dit geval geen relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:377e BW heeft voorgedaan die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt, nu een omgangsregeling tussen [naam minderjarige] en de vader nog immer veel spanningen in het gezin van de moeder teweeg zullen brengen, welke spanningen een negatieve weerslag op [naam minderjarige] zullen hebben. Derhalve is (vaststelling van) een omgangsregeling tussen [naam minderjarige] en de vader ook thans nog in strijd met zwaarwegende belangen van [naam minderjarige].
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
Slotsom
8. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven door mrs Bloem, voorzitter, Wachter en Kuiken, raden, en uitgesproken door mr Knijp, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 30 januari 2002.