Beschikking d.d. 6 februari 2002
Rekestnummer 0100082
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
beschikking in de zaak van
[naam appellante],
wonende te [woonplaats]
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de vrouw,
procureur mr G. Kaaij,
advocaat mr H.A. van Dijk,
[naam geïntimeerde]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de man,
procureur mr J.V. van Ophem,
advocaat mr W.H. van Eck.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 23 januari 2001 heeft de rechtbank te Groningen, voor zover hier van belang, met ingang van de dag waarop de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage:
- in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 1], [geboortejaar] 1984, bepaald op f 500,- per maand;
- in de kosten van levensonderhoud van de vrouw bepaald op f 1.500,- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 23 maart 2001, heeft de vrouw verzocht:
- voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de daarin vastgestelde door de man ten behoeve van de vrouw en voornoemde minderjarige te betalen onderhoudsbijdragen en,
- opnieuw rechtdoende, te bepalen dat deze onderhoudsbijdragen worden gesteld op f 500,- ten behoeve van voornoemde minderjarige en op f 1.500,- exclusief fiscaal voordeel, derhalve op f 2.561,- inclusief fiscaal voordeel, ten behoeve van de vrouw.
- met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 4 mei 2001, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de vrouw in haar verzoek niet ontvankelijk te verklaren, althans haar dit verzoek te ontzeggen.
Tevens heeft de man bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in het inleidend verzoek ten aanzien van de door de man ten behoeve van de vrouw en voornoemde minderjarige te betalen onderhoudsbijdragen, althans haar dit verzoek te ontzeggen, althans de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw op een zodanig lager bedrag dan f 1.500,- inclusief fiscaal voordeel te stellen als het hof vermeent te behoren.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 mei 2001, heeft de vrouw het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief d.d. 23 mei 2001 met bijlage van mr van Ophem en een brief d.d. 29 augustus 2001 met bijlagen van mr Van Eck.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de minderjarige haar mening niet kenbaar gemaakt.
Ter zitting van 4 september 2001 is de zaak behandeld.
De beoordeling
Inleiding
1. Partijen zijn op 29 december 1975 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren, te weten [kind 5], [geboortejaar] 1977, [kind 4], [geboortejaar] 1980, [kind 3], [geboortejaar] 1982 en [kind 1], [geboortejaar] 1984. [In ] 2000 is [kind 2], de dochter van de man en zijn huidige partner, geboren.
2. Bij beschikking van 23 januari 2001 heeft de rechtbank te Groningen onder andere de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de man voormelde onderhoudsbijdragen opgelegd. Deze beschikking is op 11 april 2001 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het beroep van de vrouw is gericht tegen de hoogte van voormelde onderhoudsbijdrage(n).
De omvang van het appèl
3. De vrouw heeft ter zitting medegedeeld dat haar hoger beroep niet (langer) is gericht tegen voormelde beschikking van 23 januari 2001 voor zover daarbij een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [kind 1] is vastgesteld. Dit brengt mee dat thans in hoger beroep alleen de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw aan de orde is.
4. Voorts hebben partijen ter zitting aangegeven dat zij zich er in kunnen vinden dat bij de beoordeling van de hierna vermelde geschilpunten wordt uitgegaan van de gegevens van na de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 11 april 2001. Het hof acht het in deze situatie aangewezen om uit te gaan van het belastingregime per 2001.
De geschilpunten
5. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de behoefte van de vrouw;
- de draagkracht van de man op het punt van:
* de gehanteerde alimentatievrije voet en het draagkrachtpercentage;
* de woonlasten;
* de premie voor de levensverzekering;
* de bijdragen aan de oudste drie kinderen;
* de premie voor de ziektekostenverzekering;
* de kosten van omgang;
* de kosten van kinderopvang;
* de kosten van woon-werkverkeer;
* het in aanmerking te nemen fiscaal voordeel.
De behoefte van de vrouw
6. Tussen partijen is in geschil of de vrouw in staat moet worden geacht om middels inkomsten uit arbeid in haar behoefte te voorzien.
7. Vaststaat dat de vrouw thans 49 jaar oud is en dat zij alleen een -in 1969 behaald- mulodiploma heeft. Voorts staat vast dat de vrouw tijdens het huwelijk was belast met de verzorging en opvoeding van alle toen nog minderjarige kinderen van partijen en dat zij - mede hierdoor - sedert 1976 geen betaalde arbeid meer heeft verricht en dat het arbeidsbureau de arbeidsmarktkwalificaties van de vrouw "matig" heeft geoordeeld.
8. Het hof acht het in deze omstandigheden niet aannemelijk dat de vrouw redelijkerwijs in staat is om door arbeid inkomsten althans voldoende inkomsten te verwerven om in haar behoefte te voorzien. De omstandigheid dat de vrouw medische beperkingen heeft, hetgeen het hof in het midden wil laten, maakt dit oordeel niet anders.
9. Het voorgaande brengt mee dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud.
Gelet op het onder 7 en 8 overwogene gaat de hierna vast gestelde bijdrage de behoefte van de vrouw niet te boven.
De alimentatievrije voet en het draagkrachtpercentage
10. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag welke alimentatievrije voet en welk draagkrachtpercentage moeten worden toegepast.
11. Vaststaat dat de man samenwoont met zijn huidige partner en hun minderjarige kind [kind 2]. Voorts staat vast dat de huidige partner eigen inkomsten uit arbeid heeft en dat zij hierdoor in staat zijn om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zowel de man als zijn huidige partner kunnen derhalve als een zelfstandige economische eenheid worden beschouwd.
12. In het algemeen wordt in een dergelijke situatie waarin de huidige partner van de man als een zelfstandige economische eenheid is aan te merken, deze partner voor wat betreft de toepassing van de alimentatievrije voet en het draagkrachtpercentage buiten beschouwing gelaten en wordt de man hierbij als een alleenstaande aangemerkt.
13. Het hof is evenwel met de rechtbank van oordeel dat er in dit geval bij toepassing van de alimentatievrije voet naar de norm van een alleenstaande onvoldoende rekening wordt gehouden met het feit dat de man, overigens samen met zijn huidige partner, ook onderhoudsplichtig is jegens het minderjarige kind [kind 2] dat in zijn huidige gezin verblijft.
14. Het hof acht het daarom redelijk om in het onderhavige geval, zoals ook de rechtbank heeft gedaan, het draagkrachtpercentage voor een alleenstaande toe te passen en voor wat betreft de alimentatievrije voet, in afwijking van het hiervoor weergegeven uitgangspunt, uit te gaan van het gemiddelde van de norm voor een alleenstaande en de norm voor een eenoudergezin.
De woonlasten
15. Partijen verschillen over het antwoord op de vraag welk bedrag aan woonlasten in de draagkrachtberekening dient te worden betrokken.
16. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de man en zijn huidige partner een woning in [woonplaats] hebben gekocht en dat zij ter financiering hiervan een bedrag van f 400.000,- hebben geleend. De hypotheekrente voor deze lening bedraagt 6% per jaar en de premie voor de aan deze lening gekoppelde levensverzekering bedraagt f 231,- per maand. Voorts staat vast dat de voormalige echtelijke woning te [plaatsnaam] is verkocht en overgedragen en dat elk van partijen, dus ook de man, hieruit een bedrag van f 215.000,- heeft ontvangen. De man heeft ter zitting verklaard dat hij voornemens is om zijn deel van de opbrengst uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning te besteden aan een aanvullend pensioen.
17. Het hof acht het echter in de onderhavige situatie redelijk om er van uit te gaan dat de man met de opbrengst uit de voormalige echtelijke woning de schuld uit de hypothecaire geldlening voor zijn nieuwe woning tot de helft heeft kunnen terugbrengen en dat thans alleen nog de (andere) helft van het geleende bedrag, dus f 200.000,-, moet worden afgelost. Met het hiervoor weergegeven voornemen van de man houdt het hof, vanwege het onzekere karakter ervan, geen rekening, teminder nu van een noodzaak daartoe niet is gebleken.
18. Zoals hiervoor is overwogen is de huidige partner van de man als een zelfstandige economische eenheid aan te merken. In het algemeen wordt in een dergelijk geval de helft van de woonlasten aan de partner toegerekend. Het hof acht het daarom redelijk om de resterende schuld voor de woning en de daaruit voortvloeiende verplichtingen tot het betalen van hypotheekrente en de premie voor de levensverzekering bij helfte aan de man en zijn partner te rekenen, en om het forfait voor de overige eigenaarslasten voor de helft in aanmerking te nemen.
19. Het voorgaande brengt mee dat er bij de beoordeling van de draagkracht van de man van wordt uitgegaan dat de man een schuld heeft van (f 200.000,- : 2 =) f 100.000,- en dat hij hiervoor maandelijks aan hypotheekrente een bedrag van (f 100.000,- x 6% rente per jaar : 12 maanden=) f 500,- en aan premie levensverzekering een bedrag van (de helft van f 231,- per maand : 2 =) f 58,- dient te betalen en dat er terzake van het forfait voor overige eigenaarslasten een bedrag van (f 175,- : 2 =) afgerond f 88,- wordt meegenomen.
20. Het hof zal derhalve terzake van de woonlasten van de man een bedrag van in totaal (f 500,- + f 58,- + f 88,- =) f 646,- per maand in de draagkrachtberekening betrekken.
21. Hypotheekrente is fiscaal aftrekbaar. Zoals te doen gebruikelijk zal bij de berekening van het belastbaar inkomen hiermee rekening worden gehouden. Bij gebreke van gegevens over de WOZ-waarde van de woning van de man en zijn huidige partner, zal het hof ter bepaling van het eigen woning-forfait uitgaan van voormeld - ter financiering van de woning - geleende bedrag, derhalve een bedrag van f 3.200,--. In het bruto traject zal met de helft van dat bedrag rekening worden gehouden.
De premie voor de levensverzekering
22. De vrouw stelt dat het door de rechtbank terzake van premie levensverzekering meegenomen bedrag van
f 42,- per maand buiten beschouwing dient te blijven, nu noch van het bestaan noch van de noodzaak van een dergelijke verzekering is gebleken.
23. De man heeft deze stelling van de vrouw onvoldoende weersproken, zodat van de juistheid ervan moet worden uitgegaan. Het hof zal derhalve geen premie voor levensverzekering meenemen.
De bijdragen aan de oudste drie kinderen
24. Tussen partijen is in geschil of er in de draagkrachtberekening rekening moet worden gehouden met bijdragen die de man aan de oudste drie kinderen van partijen heeft voldaan.
25. [kind 5] en [kind 4] waren ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking ouder dan 21 jaar. Gelet op het bepaalde in art. 1:404 BW was de man op dat moment dus niet meer onderhoudsplichtig jegens hen. Het hof zal daarom allereerst bezien of de man bijdragen aan [kind 5] en [kind 4] heeft voldaan - hetgeen de vrouw betwist - en eventueel vervolgens beoordelen of de man zich redelijkerwijs gehouden kon achten in de kosten van levensonderhoud van [kind 5] en [kind 4] te voorzien.
26. De door de man overgelegde betalingsbewijzen van bijdragen aan [kind 5] en [kind 4] dateren uit de periode voor de inschrijvingsdatum. Het hof zal derhalve bij de berekening van de draagkracht met die betalingen geen rekening houden. Hetzelfde geldt voor de tandartskosten van [kind 4] die de man terzake de rekening van 13 februari 2001 kort na die datum zal hebben voldaan. Voorts staat vast dat [kind 5] en [kind 4] - kennelijk in de (voor)zomer 2001 - hun studie hebben beeïndigd, zodat een eventuele bijdrage aan [kind 5] en [kind 4] - die overigens dus niet is aangetoond - niet (langer) kan worden beschouwd als een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [kind 5] en [kind 4] waartoe de man zich redelijkerwijs gehouden kon achten.
27. [kind 3] was ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een jong-meerderjarige in de zin van art. 1:395a BW. De man was op dat moment - en is thans nog - dus onderhoudsplichtige jegens hem. De stelling van de vrouw dat er tussen de man en [kind 3] geen nadere afspraken zijn gemaakt over de invulling van deze plicht doet aan het bestaan ervan niet af. Het hof zal rekening houden met door de man betaalde bijdragen in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 3], voorzover aannemelijk gemaakt.
Volgens een door de man overgelegd giro-afschrift heeft de man op 7 augustus 2001 een bedrag van f 1.500,- naar [kind 3] overgemaakt. De man heeft ter zitting onweersproken gesteld dat [kind 3] in september 2001 met een rechtenstudie is begonnen en dat deze betaling een bijdrage in het collegegeld van [kind 3] betreft. Er van uitgaande dat de betaling van de man betrekking heeft op het collegegeld van een (studie)jaar, acht het hof het redelijk om terzake van aan [kind 3] te betalen onderhoudsbijdrage een bedrag van (f 1.500 : 12 =) f 125,- per maand mee te nemen.
De premie voor de ziektekostenverzekering
28. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag welk bedrag terzake van de premie voor de ziektekostenverzekering in aanmerking dient te worden genomen.
29. Zoals hiervoor overwogen, wordt in het onderhavige geval uitgegaan van de gegevens van 2001. Derhalve wordt bij de beoordeling van dit geschilpunt de salarisspecificatie van de man van januari 2001 als uitgangspunt genomen. Op deze specificatie staat vermeld dat de werkgever van de man terzake "compensatie ZKV" een bedrag van f 418,30 per maand betaalt. Het hof gaat er -met partijen- van uit dat deze betaling een bijdrage van de werkgever in de premie voor de ziektekostenverzekering betreft.
30. Zoals te doen gebruikelijk dient deze bijdrage van de werkgever bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man, in het zogenaamde brutotraject, bij het bruto-inkomen van de man te worden opgeteld. Bij de berekening van het draagkrachtloos inkomen dient dan de totale premie voor de ziektekostenverzekering als last in aanmerking te worden genomen, minus een bedrag gelijk aan de nominale ziekenfondspremie. Ten aanzien van een eventueel eigen risico geldt dat dit als last meegenomen moet worden, mits wordt aangetoond dat dit daadwerkelijk is aangesproken.
31. Uit een door de man overgelegd polisblad van Aegon Verzekeringen blijkt dat de man terzake van een ziektekostenverzekering ten behoeve van zichzelf, [kind 4], [kind 3] en [kind 1] maandelijks een bedrag van in totaal een bedrag van (f 525,27 aan termijnpremie en f 171,90 aan wettelijke bijdrage, derhalve) f 697,17, betaalt en dat het eigen risico voor deze verzekering f 500,- per jaar bedraagt. Uit door de man overgelegde nota's van tandarts en huisarts blijkt dat de man in 2001 in het kader van zijn eigen risico ten behoeve van zichzelf een bedrag van f 127,21, ten behoeve van [kind 4] f 207,-, ten behoeve van [kind 3] f 54,- en ten behoeve van [kind 1] f 194,90, derhalve in totaal f 583,11 verschuldigd is.
32. Op grond van het onder 26 overwogene zal het hof de voor [kind 4] verschuldigde premie en het ten behoeve van hem aangesproken eigen risico buiten beschouwing laten.
33. Gelet op het voorgaande zal het hof een bedrag van (f 418,30 x 12 maanden=) afgerond f 5.020,- als bijdrage van de werkgever in de premie voor de ziektekostenverzekering bij het bruto-loon van de man optellen en een bedrag van (f 697,17 : 4 personen = f 174,29 per persoon x 3 personen =) f 522,88 aan premie ziektekostenverzekering minus een bedrag van f 30,- aan nominale premie plus een bedrag van (f 583,11 totaal aangesproken eigen risico minus f 207,- voor [kind 4] aangesproken eigen risico = f 376,11 : 12 maanden =) f 31,34 per maand aan eigen risico, derhalve in totaal een bedrag van, afgerond, f 524,- in aanmerking nemen.
De kosten van omgang
34. Partijen verschillen over het antwoord op de vraag of er een bedrag voor de kosten van omgang tussen de man en [kind 1] in de draagkrachtberekening dient te worden meegenomen.
35. Ter zitting is gebleken dat er geen omgang tussen de man en [kind 1] plaatsvindt. Dit betekent dat er geen kosten voor de omgang worden gemaakt.
36. Nu er alleen kosten van omgang in aanmerking worden genomen indien er daadwerkelijk kosten voor omgang worden gemaakt, zal er geen bedrag voor de kosten van omgang worden meegenomen.
De kosten van kinderopvang
37. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag welk bedrag er voor de kosten van de opvang van de minderjarige [kind 2], het minderjarige kind van de man en zijn huidige partner, in de draagkrachtberekening dient te worden meegenomen.
38. De man heeft ter zitting medegedeeld dat hij en zijn partner vier respectievelijk vijf dagen per week werken en dat zijn partner -mede vanwege alimentatieverplichtingen jegens (de kinderen uit) haar vorige gezin- gehouden is fulltime te blijven werken. Volgens de man is de opvang van [kind 2] derhalve noodzakelijk en bedragen de kosten hiervan f 568,- per maand.
39. De vrouw heeft deze stellingen niet weersproken, zodat van de juistheid ervan zal worden uitgegaan. Dit brengt mee dat de door de man aangevoerde kosten zijn aan te merken als reële en noodzakelijke kosten van kinderopvang die worden gemaakt om het inkomen te verwerven. Dergelijke kosten worden in beginsel bij de berekening van de draagkracht betrokken.
40. Het hof acht het hierbij redelijk om, zoals ook de man in zijn draagkrachtberekening van 2 mei 2001 heeft gedaan, voormeld bedrag aan kosten van kinderopvang voor de helft in aanmerking te nemen. Immers, zoals hiervoor in het kader van de toe te passen alimentatievrije voet is overwogen, dienen de huidige partner en de man samen bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind [kind 2].
41. Het hof zal derhalve voor de kosten van kinderopvang een bedrag van (f 568,- : 2 personen =) f 284,- per maand in de draagkrachtberekening betrekken.
De kosten woon-werkverkeer
42. Partijen verschillen over het antwoord op de vraag of de kosten van de (zaken)auto die de werkgever van de man aan de man ter beschikking stelt (als kosten woon-werkverkeer) in aanmerking dienen te worden genomen.
43. De man stelt dat bij het bepalen van zijn besteedbaar inkomen rekening moet worden gehouden met het feit dat er voor het gebruik van de door zijn werkgever ter beschikking gestelde auto ten laste van hem een fiscale bijtelling plaats vindt. Voorts stelt de man dat zijn werkgever hem terzake van deze auto een bedrag van f 175,- per maand in rekening brengt, welk bedrag bij het bepalen van zijn draagkrachtloos inkomen als kosten woon-werkverkeer dient te worden meegenomen. De vrouw heeft deze stellingen betwist.
44. Bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige is het uitgangspunt dat met de fiscale (forfaitaire) bijtelling voor het gebruik van de auto van de zaak, en dus met de daling van het besteedbaar inkomen die daar het gevolg van is, geen rekening wordt gehouden. Tegenover het fiscale nadeel dat de man van een dergelijke bijtelling ondervindt, staat immers compensatie in de vorm van zeer goedkoop privé-gebruik van de auto.
45. Het bedrag van f 175,- dat de werkgever de man maandelijks in rekening brengt betreft de inhouding terzake van het totale privégebruik van de zakenauto en betreft niet alleen, zoals de man doet voorkomen, de kosten van woonwerkverkeer. De rechtbank heeft door medeneming van een bedrag van f 150,-- ruimhartig rekening gehouden met de kosten woon-werkverkeer van de man. Het meerdere bedrag aan inhouding dient te worden voldaan uit de alimentatievrije voet en/of hetgeen de man vrij te besteden heeft. Bij de vaststelling van het draagkrachtloos inkomen wordt deze inhouding, voorzover voornoemd bedrag van f 150,-- te bovengaand, derhalve niet in aanmerking genomen.
Het fiscaal voordeel over de bijdrage
46. Partijen zijn het niet eens over het fiscaal voordeel dat over een eventuele bijdrage in aanmerking moet worden genomen.
47. Het hof zal het fiscaal voordeel over de hierna te bepalen bijdrage op de gebruikelijke wijze berekenen.
Vaststelling van de alimentatie
48. Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de niet betwiste gegevens waaronder die in de beschikking waarvan beroep wordt de draagkracht van de man berekend als volgt:
Bruto inkomen uit dienstbetrekking: 85.306
Vakantietoeslag 8%: 6.824+
13e maand: 7.108+
Saldo: 99.238
Premie WW 5,25%: 3.015-
Bijdrage werkgever ziektenkostenverz: 5.020+
Inkomsten uit arbeid/Belastbaar loon: 101.243
Eigenwoningforfait: 1.600+
Hypotheekrente: 6.000-
Belaste inkomsten eigen woning: 4.400-
Belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1): 96.843
Inkomstenheffing box 1: 36.334+
Heffingskorting (algemeen + arbeid): 5.500-
Totaal inkomstenbelasting: 30.834
Belaste inkomsten: 101.243
Totaal inkomstenbelasting: 30.834-
Besteedbaar inkomen per jaar: 70.409
Besteedbaar inkomen per maand: 5.867
Alimentatievrije voet: 1.498
Hypotheekrente: 500+
Premie levensverz.: 58+
Forfait overige eigenaarslasten: 88+
Totaal woonlasten: 646+
Ziektekosten (premie, eigen risico etc): 524+
Kosten kinderopvang: 284+
Bijdrage voor [kind 3]: 125+
Verwervingskosten: 42+
Kosten woon-werkverkeer: 150+
Draagkrachtloos inkomen: 3.269-
Draagkrachtruimte per maand: 2.598
Het voor alimentatie beschikbare deel bedraagt 60% van de draagkrachtruimte. Als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 1], dient de man aan de vrouw f 500,- per maand te betalen. Rekening houdend met het fiscaal voordeel dat de man over de bijdrage ten behoeve van [kind 1] kan genieten resteert er voor de vrouw (f 1.559,- minus f 500,- plus f 123,- =) f 1.182,-. Gelet op het fiscaal voordeel dat de man over de bijdrage aan de vrouw kan genieten, is de man in staat tot betaling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van f 2.038,- per maand.
Slotsom
49. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden rechtgedaan zoals hieronder aangegeven.
50. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn worden de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd, in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand is bepaald op f 1.500,- per maand.
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 11 april 2001 op f 2.038,- (924,80 euro) per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Aldus gegeven door mrs Bloem, voorzitter, Wachter en Bunjes, raden, en uitgesproken door mr Mollema, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 6 februari 2002.