Parketnummer: 24-000284-01
Arrest d.d. 19 februari 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden d.d. 13 maart 2001 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting],
[adres]
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. W.A. Veenstra, advocaat te Joure.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een maatregel, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De officier van justitie en de verdachte zijn d.d. 22 maart 2001 respectievelijk d.d. 27 maart 2001 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 5 februari 2002 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Het hof leest [foutief gespelde naam slachtoffer 1] verbeterd in [slachtoffer 1], zijnde hier sprake van een kennelijke misslag, door verbeterde lezing waarvan verdachte niet in zijn -door de dagvaarding beschermde- belang kan zijn geschaad.
Bewezenverklaring.
Het hof acht ten aanzien van het primair telastegelegde niet bewezen dat de verdachte zich aan het telastegelegde heeft schuldig gemaakt voor zover daarin is opgenomen dat van het handelen van verdachte de dood van [slachtoffer 2] het gevolg is geweest. Het hof zal verdachte in zoverre vrijspreken van hetgeen hem primair is telastegelegd. In dit verband acht het hof van doorslaggevende betekenis dat een medische verklaring bij de stukken ontbreekt, die inhoudt dat een koolmonoxide-gehalte in het bloed van 66% zonder meer leidt tot de dood. Het hof is voorts van oordeel, dat niet gezegd kan worden dat algemene ervaringsregels die conclusie wettigen, ook niet, omdat bij het slachtoffer [slachtoffer 1] een koolmonoxide-gehalte van 89% is vastgesteld zodat deze - kennelijk - in staat is geweest de koolmonoxide te blijven inademen totdat dit percentage is bereikt. Voorts is ten aanzien van het primair telastegelegde van belang, dat niet uitgesloten kan worden dat [slachtoffer 2] is overleden als gevolg van een andere doodsoorzaak dan daar omschreven: het inademen van koolmonoxide en/of (hete) rook. Bij [slachtoffer 2] zijn immers ernstige tweede en derde graads brandwonden aangetroffen.
Dat is anders ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Bij dit slachtoffer is een koolmonoxide-gehalte van 89% vastgesteld. Het is een feit van algemene bekendheid dat de aanwezigheid van koolmonoxide in het bloed een vergiftiging veroorzaakt, waardoor geen zuurstof meer vervoerd kan worden en hierdoor een zuurstoftekort in de weefsels onstaat, als gevolg waarvan tenslotte de dood intreedt. Een zo hoog gehalte aan koolmonoxide, zoals bij [slachtoffer 1] is vastgesteld, kan niet anders dan tot de dood geleid hebben, ook omdat van geen andere oorzaak is gebleken, die de dood van [slachtoffer 1] kan verklaren. In dit verband wijst het hof er nog op, dat [slachtoffer 1] in de gang van het desbetreffende perceel, op een punt ver verwijderd van de brandhaard, is aangetroffen, liggend op een (leeggespoten) brandblusapparaat en kennelijk tot het laatst toe in staat is geweest zich te verplaatsen.
Het hof acht evenwel met betrekking tot [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen hetgeen subsidiair aan verdachte is telastegelegd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het causale verband tussen de door verdachte gestichte brand en de dood van [slachtoffer 2] in het subsidiaire deel van de telastelegging algemeen is omschreven en niet zoals in het primaire deel wordt toegespitst op het inademen van koolmonoxide en/of (hete) rook. Naar 's hofs oordeel staat vast dat de dood van [slachtoffer 2] zowel het gevolg kan zijn geweest van de bij hem geconstateerde ernstige tweede en derde graads brandwonden, van de door hem ingeademde koolmonoxide als van een combinatie daarvan. Van een andere oorzaak die de dood van [slachtoffer 2] kan verklaren is niet gebleken. Nu slechts de geconstateerde ernstige brandwonden dan wel het vastgestelde koolmonoxide-gehalte van 66% dan wel een combinatie van beide de oorzaak van de dood van [slachtoffer 2] kunnen zijn geweest, kan het niet anders zijn dan dat de dood van [slachtoffer 2] het gevolg is van de brandstichting door verdachte, zoals subsidiair is telastegelegd.
Aldus acht het hof wettig en overtuigend bewezen
primair met betrekking tot [slachtoffer 1] dat:
hij op 25 september 1998 te [plaatsnaam], in de gemeente [naam gemeente], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in een pand gelegen aan de [straatnaam] aldaar - van welk pand hij toen wist, dat daarin voornoemde [slachtoffer 1] zich bevond - een of meer brandba(a)r(e) goed(eren) met wasbenzine heeft overgoten en/of besprenkeld en vervolgens met een brandend stuk papier in brand gestoken, althans met open vuur in aanraking gebracht, tengevolge waarvan in voornoemd pand een (forse) brand is ontstaan, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] - tengevolge van inademing van een te hoge concentratie koolmonoxide tengevolge waarvan er een te hoge concentratie koolmonoxide in het bloed is opgenomen - is overleden.
subsidiair met betrekking tot [slachtoffer 2] dat:
hij op 25 september 1998 te [plaatsnaam], in de gemeente [naam gemeente], opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de [straatnaam] aldaar, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in voornoemd pand een of meer brandba(a)r(e) goed(eren) met wasbenzine overgoten en/of besprenkeld en vervolgens met een brandend stuk papier in brand gestoken, althans met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan voornoemd(e) brandba(a)r(e) goed(eren) en een deel van voornoemd pand geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand en een of meer zich in voornoemd pand bevindend(e) goed(eren) en voor een zich in de nabijheid van voornoemd pand bevindend pand en levensgevaar voor zich in voornoemd pand bevindende personen te duchten was, en welk vorenomschreven feit de dood van de zich in eerstgenoemd pand bevindende [slachtoffer 2] tot gevolg heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair en subsidiair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op de misdrijven:
primair met betrekking tot [slachtoffer 1]:
Moord;
subsidiair met betrekking tot [slachtoffer 2]:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft.
Strafbaarheid.
Over de persoon van verdachte is gerapporteerd door T.W.D.P. van Os, psychiater, en N.A. Schoenmaker, psychologe. Verder is over verdachte een milieurapportage uitgebracht. De psychologe acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor hetgeen hem is telastegelegd. De psychiater acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van het primair telastegelegde en geheel toerekeningsvatbaar ten aanzien van het subsidiair telastegelegde. Ter 's hofs terechtzitting heeft de psychiater, als deskundige gehoord, uiteengezet dat de zelfoverschatting en het lacunaire geweten van verdachte ertoe leiden dat verdachte geen adequate inschatting van de - beoogde - gevolgen kan maken en om die reden de beoogde gevolgen hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Het hof maakt dit standpunt tot het zijne.
Strafmotivering.
De rechtbank heeft verdachte ter zake van het subsidiair telastegelegde, opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en het opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte, ter zake van het primair telastegelegde, moord, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan strafbare feiten die twee mensen het leven hebben gekost. Dit zijn zo ernstige strafbare feiten dat alleen een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur in aanmerking komt.
Verdachte heeft in een pand gelegen aan de [straatnaam] te [plaatsnaam] brand gesticht. Deze brand heeft de dood van de zich in voornoemd pand bevindende [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot gevolg gehad. Immers heeft verdachte, na het treffen van diverse voorbereidingshandelingen, terwijl hij wist dat deze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich in voornoemd pand bevonden, aldaar een (forse) brand doen ontstaan, tengevolge waarvan voormelde slachtoffers zijn overleden.
Het hof overweegt ten aanzien van de strafmaat dat met de gezondheidstoestand van verdachte geen rekening zal worden gehouden, nu van detentieongeschiktheid van verdachte niet is gebleken. In hoeverre met de medische beperkingen van de verdachte bij de wijze van tenuitvoerleggen van na te melden straf rekening moet worden gehouden is een vraag, waarvan de beantwoording is voorbehouden aan de autoriteiten die met de executie van de straf zijn belast.
De door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, acht het hof in beginsel een passende straf, maar gelet op het feit dat de bewezenverklaarde moord op [slachtoffer 1] slechts in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend, zal het hof op grond van het vorenoverwogene een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar opleggen.
Benadeelde partij.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld primair met betrekking tot [slachtoffer 2] telastegelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte als voormeld primair met betrekking tot [slachtoffer 1] en voormeld subsidiair met betrekking tot [slachtoffer 2] telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van tien jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld primair met betrekking tot [slachtoffer 1] en als voormeld subsidiair met betrekking tot [slachtoffer 2] meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [naam benadeelde], wonende te [adres], tot een bedrag van duizendvierhonderd euro en tweeëntachtig cent ( f 3.087,- );
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt -tot aan deze uitspraak begroot op nihil- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizendvierhonderd euro en tweeëntachtig cent ten behoeve van het slachtoffer [naam benadeelde], wonende te [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van een dag zal worden toegepast;
verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van dat bedrag doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Van Dijk en Slijper-Kuijper, raadsheren, in tegenwoordigheid van Boersma als griffier, zijnde mr. Slijper-Kuijper voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.