BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK-01/00064 1 maart 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van
X te Z (: de belanghebbende)
de algemeen directeur van de Dienst Informatie en Administratie van de gemeente Groningen (: de directeur),
gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde naheffingsaan-slag parkeerbelasting.
1.1. Aan belanghebbende werd op 26 oktober 2000 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2. Tegen deze naheffingsaanslag heeft belanghebbende bij bezwaarschrift van 6 november 2000 bezwaar gemaakt.
1.3. Bij uitspraak van 15 december 2000 heeft de directeur het bezwaarschrift, onder handhaving van de naheffingsaanslag, ongegrond verklaard.
1.4. Van deze uitspraak is belanghebbende bij een op 16 januari 2001 bij het hof binnengekomen beroepschrift in beroep gekomen.
1.5. Het verweerschrift van de directeur is op 13 april 2001 bij het hof binnengekomen.
1.6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 november 2001, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren de belanghebbende en de gemachtigde van de directeur.
1.7. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
1.8. Het hof heeft in deze zaak op 4 december 2001 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 12 december 2001, aan partijen is verzonden.
1.9. Bij een op 20 december 2001 bij het hof binnengekomen brief heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
1.10. Het verschuldigde griffierecht is op 25 januari 2002 voldaan.
2.1. Op 26 oktober 2000 is tijdens een parkeercontrole geconstateerd dat een personenauto kenteken YY-YY-00 om 20.18 uur geparkeerd stond in de a-straat te L.
2.2. Bij verordening van de gemeente Groningen ligt de a-straat in een gebied waarop betaald parkeren van toepassing is verklaard.
2.3. Omdat bij de aanvang van het parkeren bij een parkeermeter of een parkeerautomaat niet op de daartoe bestemde wijze en/of met inachtneming van de voorschriften de parkeermeter of de parkeerautomaat in werking is gesteld is een naheffingsaanslag parkeerbelasting ten bedrage van in totaal ƒ 86,00 aan het voertuig achtergelaten.
2.4. Op grond van artikele 225, lid 3, van de Gemeentewet kan belanghebbende als belastingplichtige worden aangemerkt.
3. Het geschil en de standpunten van partijen.
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2. De belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennende en de directeur bevestigend.
4. De overwegingen omtrent het geschil.
4.1. Volgens belanghebbende is hem de aanslag ten onrechte opgelegd omdat in het gebied waarin de a-straat is gelegen onvoldoende betaalautomaten aanwezig zijn en er aldus voor parkeerders onvoldoende gelegenheid is om op een redelijke wijze aan de belastingplicht te kunnen voldoen. De afstand vanaf een deel van de parkeerplaatsen naar een parkeerautomaat overschrijdt volgens belanghebbende een als normaal te aanvaarden afstand.
4.2. Met betrekking tot hetgeen belanghebbende aldus heeft aangevoerd is het hof van oordeel dat de mate van de afstand tot de dichtstbijzijnde parkeerautomaat en de tijd die gemoeid is om om een kaartje te kopen niet afdoet aan de rechtsgeldigheid van de naheffingsaanslag. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat de feiten niet in geschil zijn en derhalve ook niet het feit dat belanghebbende zonder betaling heeft geparkeerd in een gebied waar betaald parkeren van kracht was.
4.3. Het beroep is, gelet op het voorgaande, ongegrond.
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het hof:
verklaart het beroep ongegrond;
Gedaan door mr Drion, raadsheer als voorzitter, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 1 maart 2002.
De griffier, De voorzitter,
M. Haarsma mr F.J.W. Drion
Op 6 maart 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.