ECLI:NL:GHLEE:2002:AD9989
Gerechtshof Leeuwarden
- Raadkamer
- H. Hermans
- A. van den Bergh
- G. Gorter
- Rechtspraak.nl
Voorlopige hechtenis en schorsing in hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 6 maart 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de voorlopige hechtenis van een verdachte. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 15 februari 2002, waarin de bewaring van de verdachte was bevolen. Het hof heeft de beschikking van de rechter-commissaris beoordeeld, waarbij het heeft gekeken naar de appèlmemorie van de officier van justitie en de verklaringen van de verdachte, zijn ouders en zijn raadsman, mr. F. Sieders. De officier van justitie stelde dat de rechtsorde was geschokt en dat er herhalingsgevaar bestond, wat de noodzaak van voorlopige hechtenis onderstreepte.
Het hof oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat zijn vordering niet was toegewezen in de zin van artikel 446, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beschikking was gebaseerd op artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 80 en 446 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof bevestigde de bestreden beschikking, maar vernietigde deze in zoverre dat de gronden waarop deze berustte, werden gewijzigd.
Het hof concludeerde dat er gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid waren die de vrijheidsbeneming van de verdachte vereisten. De verdachte werd verdacht van ernstige feiten die de rechtsorde ernstig hadden geschokt. Echter, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de steun van de Raad voor de Kinderbescherming, besloot het hof de voorlopige hechtenis te schorsen onder bepaalde voorwaarden. De verdachte moest zich houden aan de voorwaarden die hem werden opgelegd, waaronder het contact met de Jeugdreclassering en het meewerken aan een psychologisch onderzoek.