ECLI:NL:GHLEE:2002:AE0001

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
rolnummer 0100254
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Eradus
  • J. Meijeringh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opvang asielzoekers en beëindiging opvangrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 6 maart 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de opvang van asielzoekers. De appellanten, bestaande uit twee asielzoekers en hun minderjarige kinderen, hadden hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de president van de Arrondissementsrechtbank te Groningen, dat op 26 juli 2001 was uitgesproken. De appellanten stelden dat hun recht op opvang niet rechtsgeldig was beëindigd door het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (Coa) en dat er een afzonderlijk besluit nodig was om de opvang te beëindigen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen grieven waren opgeworpen tegen de vastgestelde feiten in het eerdere vonnis, en dat de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997) verbindend was. De Raad van State had eerder geoordeeld dat de opvang van rechtswege eindigt na afloop van een finale vertrektermijn van 28 dagen, en dat het Coa geen beëindigingsbeschikking hoefde te nemen. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het eerdere vonnis bekrachtigd, waarbij de appellanten zijn veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 6 maart 2002
Rolnummer 0100254
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
eerste kamer voor burgerlijke zaken, heeft het volgende arrest gewezen inzake:
1. [appellant 1],
2. [appellant 2],
en hun minderjarige kinderen,
allen wonende te [woonplaats],
toevoegingsnummer:
(eigen bijdrage nihil),
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna te noemen: [appellanten],
procureur: mr A.H. Lanting,
tegen
het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers,
gevestigd te Rijswijk,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: het Coa,
procureur: mr V.M.J. Both.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 26 juli 2001 door de president van de arrondissementsrechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploit van 8 augustus 2001 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van het Coa tegen de zitting van 5 september 2001.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis gewezen door de President van de Arrondissmentsrechtbank te Groningen te vernietigen en de vordering van appellanten in eerste aanleg toe te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door het Coa verweer gevoerd met als conclusie:
"het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd, eventueel met verbetering van de gronden, met veroordeling van appellanten in de kosten van het hoger beroep en met verklaring dat die kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn."
Tenslotte heeft het Coa de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Door [appellanten] is de volgende grief opgeworpen:
Grief I: "Ten onrechte overweegt de President dat het recht van opvang van appellanten naar aanleiding van hun eerste asielaanvraag krachtens artikel 8 lid 1 RVA 97 door ommekomst van de finale vertrektermijn op 7 juni 2001 van rechtswege is beëindigd en afzonderlijk door geïntimeerde geen beslissing nodig is."
De beoordeling
1. Tegen de vaststaande feiten als weergegeven onder overweging 1 (1.1 t/m 1.7) van het beroepen vonnis is geen grief opgeworpen, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2. Blijkens de daarop gegeven toelichting ligt aan de grief de opvatting ten grondslag dat de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (verder te noemen Rva 1997) onverbindend is omdat deze onbevoegdelijk zou zijn vastgesteld, zodat het Coa een afzonderlijk besluit had dienen te nemen om de opvang van [appellanten] te beëindigen. Nu een dergelijk besluit niet is genomen zou een geldige titel om tot ontruiming over te kunnen gaan, ontbreken.
3. De Raad van State heeft zich bij uitspraak van 10 oktober 2001 (200101904/1) uitgelaten over de door de grief opgeworpen vraag en is in die uitspraak tot het oordeel gekomen dat het Rva 1997 wel degelijk verbindend moet worden geoordeeld (zie met name de overwegingen 2.1 t/m 2.6.4). Ook civiele rechters hebben zich inmiddels in soortgelijke zin uitgelaten over de door de grief opgeworpen kwestie en zijn tot hetzelfde oordeel gekomen als de Raad van State. Het hof verwijst in dat verband in het bijzonder naar het arrest van het hof Amsterdam d.d. 11 januari 2001 (KG 2001,63), overgelegd als productie 5 in eerste aanleg.
4. Het hof sluit zich geheel aan bij de hiervoor bedoelde uitspraken en maakt de daaraan ten grondslag liggende overwegingen tot de zijne.
5. Krachtens artikel 8 lid 1 sub c RVa, zoals dat op 6 december 1999 is gewijzigd (Stcrt. 1999, 237) eindigt de opvang van rechtswege na afloop van een finale vertrektermijn van 28 dagen, welke termijn ingaat nadat de beslissing op de eerste asielaanvraag onherroepelijk is geworden, dan wel op het moment dat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden. Het Coa hoefde derhalve geen beëindigingsbeschikking te nemen.
6. De grief is derhalve vergeefs voorgesteld.
Slotsom
7. Nu geen grief is opgeworpen tegen hetgeen de president onder 2.3 en 2.4 van het beroepen vonnis heeft overwogen, dient het beroepen vonnis te worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van het Coa op
215,55 euro (f 475,--) aan verschotten en 771,43 euro (f 1.700,--) aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Eradus en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Mollema, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 6 maart 2002.