ECLI:NL:GHLEE:2002:AE0162

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 623/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Drion
  • mr. Fransen
  • mr. Woelders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en boekwinst bij overbrenging bedrijfsgebouwen naar privévermogen

In deze zaak gaat het om een belastinggeschil tussen belanghebbende en de inspecteur over de aanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1998. Belanghebbende, die in 1998 zijn onderneming heeft gestaakt, werd aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f.63.222,--. Na bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd tot f.52.202,--. De kern van het geschil betreft de waardering van de bedrijfsgebouwen die belanghebbende van zijn onderneming naar zijn privévermogen heeft overgebracht. De inspecteur heeft een waarde van f.78.000,-- aan de bedrijfsgebouwen toegekend, terwijl belanghebbende deze waarde te hoog achtte en stelde dat de waarde niet hoger dan f.55.000,-- zou moeten zijn. Tijdens de zitting is er overeenstemming bereikt over een waarde van f.66.000,-- voor de bedrijfsgebouwen op het moment van staking van de onderneming.

Het hof heeft geoordeeld dat de aanslag dienovereenkomstig moet worden aangepast. Het belastbaar inkomen is herberekend en vastgesteld op f.40.202,--. Het hof heeft de uitspraak van de inspecteur vernietigd en de aanslag verlaagd. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op €966,-- zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan door het Gerechtshof te Leeuwarden op 8 maart 2002, met mr. Drion als voorzitter en mr. Fransen en mr. Woelders als raadsheren.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 623/00 8 maart 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen voor het jaar 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1998 in de inkomstenbelastingpremie/volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van f.63.222,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 24 juli 2000 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 10 augustus 2000 is ingekomen.
Op 3 oktober 2000 heeft de inspecteur de aanslag ambtshalve verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f.52.202,--.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 7 februari 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en belanghebbende, die zijn gemachtigde vergezelde, zomede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende, geboren in 1948 en gehuwd met mevrouw A, dreef voor zijn rekening en risico een onderneming. Deze onderneming betrof tot in 1995 een vishandel, waarmee in dat jaar werd gestopt en waarna de onderneming werd voortgezet met de handel in scholtelantennes etcetera.
2.2 In september 1998 heeft belanghebbende zijn onderneming gestaakt.
2.3 Op 10 april 1986 heeft belanghebbende een voormalige kleuterschool met bijgebouwen te Z gekocht voor een bedrag van f.140.000,-- kosten koper. De bijgebouwen werden in de onderneming van belanghebbende gebruikt en tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. Het hoofdgebouw diende als privéwoning.
2.4 In 1986 is een bedrag van f.75.000,-- à f.80.000,-- besteed aan verbouwing van onroerende zaak.
2.5 Blijkens de jaarstukken betreffende het jaar 1990 hadden de bijgebouwen per 31 december 1990 een boekwaarde van f.17.523,--. In 1995 is een investeringsbijdrage gevraagd voor een investering in de bedrijfsgebouwen ad f.31.852,--. Per stakingsdatum resulteerde een en ander in een boekwaarde voor de bedrijfsgebouwen van f.42.247,--.
2.6 Op 1 oktober 1998 heeft belanghebbende de gehele onroerende zaak verkocht voor f.550.000,--.
2.7 Per stakingsdatum heeft belanghebbende de bedrijfsgebouwen voor de boekwaarde overgebracht naar zijn privévermogen. Dientengevolge is bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting te zijnen laste voor het jaar 1998 geen bedrag terzake van boekwinst op de bedrijfsgebouwen in het belastbaar inkomen begrepen.
2.8 De inspecteur heeft aan de bedrijfsgebouwen bij de overbrenging naar het privévermogen een waarde toegekend van 1/7 deel van f.550.000,-- ofwel f.78.571,-- welk bedrag werd afgerond op f.78.000,--. Een ambtelijke deskundige bevestigde die waarde.
2.9 Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur voormeld bedrag van f. 78.000,--, verminderd met de boekwaarde ad f.42.247,--, ofwel f.35.753,-- bij het belastbare inkomen geteld.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.
2.10 Aangezien de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag geen rekening heeft gehouden met de uit vorenstaande correctie voortvloeiende aanpassingen van desinvesteringsbijtelling, buitengewone lasten en stakingswinstvrijstelling heeft hij op 3 oktober 2000 de aanslag ambtshalve verminderd als vorenomschreven.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht en tot het juiste bedrag boekwinst heeft geconstateerd terzake van de overbrenging van de bedrijfsgebouwen naar het privévermogen.
4. De standpunten van partijen.
Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
4.1 De waarde van de bedrijfsgebouwen is door de inspecteur op een te hoog bedrag gesteld.
4.2 De splitsing van de historische kostprijs, rekening houdend met de in 1986 gepleegde verbouwing, toont een gedeelte van 1/12 voor de bedrijfsgebouwen.
4.3 De verkopende makelaar kende per 1 oktober 1998 een waarde aan de bedrijfsgebouwen toe van f.55.000,--.
4.4 Door de aan de bedrijfsgebouwen klevende gebreken is waardering van de bedrijfsgebouwen op boekwaarde reëel, doch in ieder geval niet hoger dan f.55.000,--.
4.5 De inspecteur heeft daartegenover -voor zover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting:
4.6 Belanghebbende heeft bij aanschaf van de onroerende zaak 1/7 deel van de kostprijs aan de bedrijfsgebouwen toegerekend. Er is geen aanwijzing dat die verdeling bij verkoop anders lag.
4.7 De waarde van f.78.000,-- is door een ambtelijke deskundige bevestigd.
4.8 In het privégedeelte van de onroerende zaak is sinds 1986 niet of nauwelijks geïnvesteerd.
4.9 De waarde van het bedrijfsgedeelte is eerder te laag dan te hoog vastgesteld.
4.10 Ter zitting zijn partijen overeengekomen de waarde van de bedrijfsgebouwen bij staking van de onderneming te bepalen op een bedrag van f.66.000,--.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat het op het tijdstip van staking eventueel bestaande verschil tussen de werkelijke waarde en de boekwaarde van de bedrijfsgebouwen (als onderdeel van de onroerende zaak) tot belanghebbendes stakingswinst dient te worden gerekend. Hierbij is tevens niet in geschil dat deze boekwaarde f.42.247,-- bedroeg.
5.2 Nu partijen ter zitting zijn overeengekomen dat aan de bedrijfsgebouwen op het tijdstip van staking van de onderneming een waarde moet worden toegekend van f.66.000,-- dient de aanslag dienovereenkomstig te worden aangepast.
5.3 Het belastbaar inkomen wordt ingevolge het vorenstaande als volgt berekend:
belastbaar inkomen volgens aangifte f.27.469,--
bijtelling i.v.m. meerwaarde bedrijfsgebouwen f.23.753,--
f.51.222,--
bijtelling meer desinvesteringsbijtelling f. 447,--
bijtelling minder buitengewone lasten f. 1.381,--
aftrek meer stakingswinstvrijstelling f.12.848,--
belastbaar inkomen f.40.202,--
5.4 Gelet op het vorenstaande dient de uitspraak te worden vernietigd.
5.5 In de omstandigheden van het geval vindt het hof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke kosten het hof op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt op €966,-- en welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
6. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f.40.202,--;
gelast dat het betaalde griffierecht ad € 27,23 (f.60,--) aan belanghebbende wordt vergoed door de inspecteur;
veroordeelt de inspecteur de kosten aan belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op €966,--, welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
Gedaan op 8 maart 2002 door mr. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. Fransen, raadsheer, en mr. Woelders, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van de heer Gerrits als griffier en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 13 maart 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.