ECLI:NL:GHLEE:2002:AE0925

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0100247
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • Z. Zuidema
  • J. Meijeringh
  • A. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opvang asielzoekers en verbindendheid van de Regeling verstrekkingen asielzoekers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 27 maart 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opvang van asielzoekers. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. M.A. Buijs, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de president van de Arrondissementsrechtbank te Assen, dat op 24 juli 2001 was gewezen. De appellant betwistte de verbindendheid van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (Rva 1997) en stelde dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (Coa) een afzonderlijk besluit had moeten nemen om de opvang te beëindigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen grieven zijn opgeworpen tegen de vaststaande feiten zoals weergegeven in het beroepen vonnis. De appellant stelde dat de opvang van rechtswege was geëindigd, maar het hof oordeelde dat de Rva 1997 verbindend is en dat het Coa geen afzonderlijke beëindigingsbeschikking hoefde te nemen. De Raad van State had eerder geoordeeld dat de Rva 1997 wel degelijk verbindend was, en het hof sluit zich aan bij deze uitspraak.

De conclusie van het hof was dat de grief van de appellant vergeefs was voorgesteld. Het hof bekrachtigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak benadrukt de juridische positie van asielzoekers en de verantwoordelijkheden van het Coa in het kader van de opvang en de regelgeving.

Uitspraak

Arrest d.d. 27 maart 2002
Rolnummer 0100247
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
eerste kamer voor burgerlijke zaken, heeft het volgende arrest gewezen inzake:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
toevoegingsnummer:
(eigen bijdrage nihil),
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr M.A. Buijs,
tegen
het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers,
gevestigd te Rijswijk,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: het Coa,
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 24 juli 2001 door de president van de arrondissementsrechtbank te Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploit van 7 augustus 2001 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van het Coa tegen de zitting van 22 augustus 2001.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"het vonnis van de President van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 24 juli 2001, zaaknummer 33335 KG, tussen rekwirant als gedaagde en geïntimeerde als eiser gewezen, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van geïntimeerde alsnog zal afwijzen, door hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren dan wel die aan hem te ontzeggen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanstiën;"
De memorie van grieven is genomen.
Bij memorie van antwoord is door het Coa - onder overlegging van een groot aantal producties - verweer gevoerd met als conclusie:
"Op vorenstaande gronden concludeert het COA dat de grief faalt en het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd, eventueel met verbetering van de gronden, met veroordeling van appellanten in de kosten van het hoger beroep en met verklaring dat die kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn."
Tenslotte heeft het Coa de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Door [appellant] is - voorzover hier van belang - de volgende grief opgeworpen:
"Ten onrechte heeft de President van de rechtbank onder rechtsoverweging 5.1. van het aangevochten vonnis overwogen: "Het verweer van gedaagde inzake de onverbindendheid van de Rva 1997 faalt."
De beoordeling
1. Tegen de vaststaande feiten als weergegeven onder overweging 2 (2.1 t/m 2.3) van het beroepen vonnis is geen grief opgeworpen, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2. Blijkens de daarop gegeven toelichting ligt aan de grief de opvatting ten grondslag dat de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (verder te noemen Rva 1997) onverbindend is omdat deze onbevoegdelijk zou zijn vastgesteld, zodat het Coa een afzonderlijk besluit had dienen te nemen om de opvang van [appellant] te beëindigen. Nu een dergelijk besluit niet is genomen is de aan de vordering van het Coa ten grondslag liggende veronderstelling, dat de opvang van [appellant] in de AVO De Streek van rechtswege is geëindigd, onjuist.
3. De Raad van State heeft zich bij uitspraak van 10 oktober 2001 (200101904/1) uitgelaten over de door de grief opgeworpen vraag en is in die uitspraak tot het oordeel gekomen dat het Rva 1997 wel degelijk verbindend moet worden geoordeeld (zie met name de overwegingen 2.1 t/m 2.6.4). Ook civiele rechters hebben zich inmiddels in soortgelijke zin uitgelaten over de door de grief opgeworpen kwestie en zijn tot hetzelfde oordeel gekomen als de Raad van State. Het hof verwijst in dat verband in het bijzonder naar het arrest van het hof Amsterdam d.d. 11 januari 2001 (KG 2001,63).
4. Het hof sluit zich voor wat de beantwoording van voormelde vraag betreft geheel aan bij de hiervoor bedoelde uitspraken en maakt de daaraan ten grondslag liggende overwegingen tot de zijne.
5. Krachtens artikel 8 lid 1 sub c Rva, zoals dat op 6 december 1999 is gewijzigd (Stcrt. 1999, 237) eindigt de opvang van rechtswege na afloop van een finale vertrektermijn van 28 dagen, welke termijn ingaat nadat de beslissing op de eerste asielaanvraag onherroepelijk is geworden, dan wel op het moment dat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden. Het Coa hoefde derhalve geen afzonderlijke beëindigingsbeschikking te nemen.
6. De grief is derhalve vergeefs voorgesteld.
Slotsom
7. Nu geen grief is opgeworpen tegen hetgeen de president onder 5.2 en 5.3 van het beroepen vonnis heeft overwogen, dient het beroepen vonnis te worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van het Coa op
215,55 Euro (f 475,--) aan verschotten en 771,43 Euro (f 1.700,--) aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs Mollema, voorzitter, Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 27 maart 2002.