Parketnummer: 24-000876-01
Arrest d.d. 18 april 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 9 oktober 2001 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op 13 april 1981 te Groningen,
ingeschreven en thans verblijvende in Penitentiaire Inrichtingen Groningen,
te Groningen, Helperlinie 2,
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mw. mr. E. Leentjes, advocate te Groningen.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en een maatregel en heeft voorts op een vordering tot tenuitvoerlegging beslist, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De officier van justitie en de verdachte zijn d.d. 19 oktober 2001 respectievelijk d.d. 23 oktober 2001 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 4 april 2002 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, en een fotokopie van de door de eerste rechter toegelaten vordering wijziging telastelegging, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Het hof verstaat de tekst van het verdachte onder 1 primair telastegelegde, in onderling verband en samenhang beschouwd, aldus, dat de kennelijke bedoeling van de steller van de telastelegging is gericht op het te laste leggen van medeplegen van poging tot doodslag.
Dit brengt mee dat het hof het onder 1 primair telastegelegde verbeterd leest in die zin dat de zinsnede "tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen," dient te worden geplaatst achter de zinsnede "in de gemeente Groningen," en achter de zinsnede "ter uitvoering van het door verdachte" dient te worden toegevoegd "en zijn mededader", zijnde hier sprake van een kennelijke misslag, door verbeterde lezing waarvan verdachte niet in zijn - door de dagvaarding beschermde - belangen kan zijn geschaad.
Bewezenverklaring.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 maart 2001, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, nadat hij en zijn mededader, rijdend in een auto waren aangereden tegen of in botsing waren gekomen met een persoon genaamd [slachtoffer] en die [slachtoffer] tengevolge van die aanrijding of botsing aan/onder die auto vast is komen te zitten, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk die [slachtoffer] van het leven te beroven, met voormeld opzet, terwijl die [slachtoffer] aan/onder die auto vastzat, (kort) na die aanrijding of botsing heeft besloten om door te rijden en gas heeft gegeven en (met hoge snelheid) is doorgereden (waarbij de inzittende van die auto de bestuurder aanwijzingen heeft gegeven omtrent de te volgen rij-route en rij-wijze) en op die manier die [slachtoffer] (ongeveer) 600 meter heeft meegesleept, en heeft nagelaten om die auto tot stilstand te brengen en de in een situatie die direkt ernstig fysiek letsel en gevaar opleverde, verkerende [slachtoffer] te helpen en te ontzetten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
hij op 1 april 2001 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (in de woning Lijnbaanstraat 40) één telefoon, sleutels, een bankpas en een Visacard, toebehorende aan [naam]
hij op 1 april 2001 in de gemeente Groningen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (in/bij de Lijnbaanstraat geparkeerd staande) auto (merk Toyota, type Corolla, kenteken GS-VN-83), toebehorende aan [naam], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
hij op 2 april 2001 in de gemeente Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,5 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder feit 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte terzake van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat dit feit, na de wijziging van de telastelegging, niet gekwalificeerd kan worden als strafbaar feit.
Het hof ziet in hetgeen door de raadsvrouw daartoe in haar pleitnotitie is aangevoerd geen redenen waarom het door het hof onder 1 primair bewezenverklaarde feit niet zou kunnen worden gekwalificeerd als een strafbaar feit, nu het bewezenverklaarde opzet, anders dan de raadsvrouw stelt, op het gevolg in casu de dood van het slachtoffer is gericht.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de misdrijven:
Feit 1, primair:
Medeplegen van poging tot doodslag.
Feit 3:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Feit 4:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid.
Omtrent verdachte is met betrekking tot het hem onder 1 telastegelegde door drs. C.J.F. Kemperman, zenuwarts, neuroloog en psychiater, een psychiatrisch rapport uitgebracht d.d. 29 juni 2001, welk rapport - kort gezegd en zakelijk weergegeven - als conclusie inhoudt, dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ten tijde van het plegen van het hem onder 1 telastegelegde feit.
Het hof verenigt zich met gemelde conclusie en maakt die tot de zijne.
Het hof acht verdachte mitsdien te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
De rechtbank heeft verdachte terzake van medeplichtigheid aan poging tot doodslag, de twee diefstallen en het opiumwetdelict veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren. De officier van justitie en verdachte hebben hoger beroep ingesteld. Ter 's hofs terechtzitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte, terzake van medeplegen van poging tot doodslag en de overige drie feiten, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren.
Het hof heeft in hoger beroep - met bewezenverklaring van het onder 1 primair telastegelegde medeplegen van poging tot doodslag en het onder 2, 3 en 4 telastegelegde - de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Dit betreft een zodanig ernstig strafbaar feit dat alleen een vrijheidsstraf in aanmerking komt.
Verdachte heeft samen met zijn mededader, terwijl [slachtoffer] voornoemd tengevolge van een aanrijding of botsing onder de auto waarin verdachte zat is komen vast te zitten, welbewust besloten om door te rijden. Daarbij heeft hij zijn eigen belang laten prevaleren boven het belang van voornoemde [slachtoffer]. Verdachte heeft vervolgens de bestuurder van de auto aanwijzingen gegeven omtrent de te volgen route en wijze van rijden. Verdachte heeft nagelaten [slachtoffer], die in een situatie verkeerde die direkt ernstig fysiek letsel en gevaar opleverde, te helpen of te ontzetten. Dientengevolge is [slachtoffer] terwijl hij onder de auto vastzat over een afstand van ongeveer 600 meter meegesleept.
Zwaar weegt dat voormeld feit bij het slachtoffer onpeilbaar leed heeft veroorzaakt, zowel in lichamelijke als in psychische zin. Het slachtoffer is een thans negentienjarige man, die naar het zich laat aanzien nog gedurende vele jaren, zo niet de rest van zijn leven, dagelijks zal worden geconfronteerd met de gevolgen van de daad van verdachte en zijn mededader. Hij heeft ernstig lichamelijk letsel opgelopen. Uit een aan het hof toegezonden brief van de moeder van het slachtoffer (d.d. 3 april 2002) is onder meer gebleken dat de rechterkant van zijn gezicht onherstelbaar is verminkt; hij zal moeten leven met een kunstoor. Bovendien kan hij een van zijn handen niet meer volledig gebruiken.
Hier komt nog bij, dat verdachte zich binnen een week na het begaan van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit heeft schuldig gemaakt aan een aantal andere strafbare feiten. Zo heeft verdachte uit een woning van de buren van familie van verdachte onder meer autosleutels gestolen, alsmede een bankpas en een Visacard. Met gebruikmaking van de autosleutels heeft verdachte vervolgens de auto van die buren meegenomen. Bij zijn aanhouding had verdachte bovendien een hoeveelheid verdovende middelen in zijn bezit (acht bolletjes cocaïne van in totaal drie gram en een zakje met daarin tweeëneenhalve gram cocaïne).
Het hof rekent het verdachte voorts aan dat hij voornoemde strafbare feiten heeft gepleegd, terwijl verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 15 februari 2002 zich reeds vaker heeft schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op voormeld rapport van 29 juni 2001 opgemaakt door drs. C.J.M. Kemperman en het voorlichtingsrapport d.d. 21 augustus 2001 van de reclassering Nederland.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen - in onderling verband bezien - is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf, te weten een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren, uit een oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het lichamelijke en psychische leed dat verdachte en zijn mededader het slachtoffer van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit hebben aangedaan, een passende bestraffing is.
Bij deze strafoplegging heeft het hof ook rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten (onder parketnummer 18.070203-01) - met uitzondering van het sub 3 ad informandum gevoegde feit -, welke feiten verdachte ter 's hofs terechtzitting van 4 april 2002 heeft bekend en die thans - als meegewogen in na te melden straf - als afgedaan dienen te worden beschouwd.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen cocaïne is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar. Immers, met betrekking daartoe is het onder 4 bewezenverklaarde feit begaan en het is van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
Bij vonnis d.d. 9 februari 1998 van de arrondissementsrechtbank te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- jeugddetentie voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 23 december 1998.
Bij vordering d.d. 10 mei 2001 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de straf, verdachte voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis, met dien verstande dat de jeugddetentie moet worden vervangen door een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, omdat verdachte zich voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezenverklaarde feiten.
De hiervoor bewezenverklaarde feiten zijn begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Het hof acht thans echter termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging van de twee maanden gevangenisstraf, de verdachte bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegd, af te wijzen.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 36b, 36c, 45, 47, 57, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart aan het verkeer onttrokken het navolgende inbeslaggenomen voorwerp:
- 5,5 gram cocaïne;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder feit 1 primair, 2, 3 en 4 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de vier maanden jeugddetentie de veroordeelde voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Groningen d.d. 9 februari 1998.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Koolschijn, voorzitter, Van den Bergh en Wedzinga, in tegenwoordigheid van mr. De Groot als griffier.