ECLI:NL:GHLEE:2002:AE1870

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 538/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De belanghebbende werd door de belastinginspecteur aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f. 83.962,--. Dit bedrag was vastgesteld na het indienen van een bezwaar door de belanghebbende, waarin hij claimde recht te hebben op aftrek voor uitgaven van levensonderhoud van zijn zoon. De inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak van 12 juni 2001, waarna belanghebbende in beroep ging. Het gerechtshof heeft op 21 december 2001 mondeling uitspraak gedaan en op verzoek van belanghebbende een schriftelijke uitspraak gedaan na betaling van het griffierecht op 12 maart 2002.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de belanghebbende is gehuwd en werkzaam als administrateur. Zijn zoon, geboren op 19 juni 1975, is student en woont in 1999 samen met een medebewoner. De belanghebbende heeft in dat jaar ongeveer f. 13.000,-- bijgedragen aan de kosten van zijn zoon. Voor de uitgaven van levensonderhoud claimde hij een geforfaiteerde aftrek van f. 8.100,--. De inspecteur heeft deze aftrek echter niet toegestaan, wat leidde tot het geschil.

Het geschil draait om de vraag of de belanghebbende recht heeft op aftrek voor de uitgaven van levensonderhoud van zijn zoon. Het hof overweegt dat, volgens de wet, een kind jonger dan 27 jaar in belangrijke mate door de ouder moet worden onderhouden om recht te hebben op deze aftrek. Het hof concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in 1999 gedrongen voelde om zijn zoon financieel te ondersteunen, gezien de eigen inkomsten van de zoon die hoger waren dan het studiebudget. Het hof verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 538/01 19 april 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen hierna: (de inspec-teur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aan-slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
Belanghebbende werd voor het jaar 1999 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-gen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van f. 83.962,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 12 juni 2001 de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen) met dagtekening 23 juli 2001, hetwelk op 24 juli 2001 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) had ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 11 december 2001, gehouden te Assen, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende zomede de inspecteur.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Het gerechtshof heeft in deze zaak op 21 december 2001 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 4 januari 2002, aan partijen is verzonden.
Bij brief ingekomen op 22 januari 2002 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 25 januari 2002 , gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 12 maart 2002 dat griffierecht voldaan.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1. De belanghebbende is gehuwd en werkzaam als administrateur.
2.2. Belanghebbendes zoon, geboren op 19 juni 1975, is student en heeft geen recht op studiefinanciering. Het gehele jaar 1999 woont hij samen met mevr. A op het adres a-straat 135 te L. Belanghebbende draagt in het onderhavige jaar ongeveer
f. 13.000,-- bij aan de door zijn zoon te maken of gemaakte kosten.
2.3. Voor uitgaven van levensonderhoud ten behoeve van zijn zoon claimt de belanghebbende voor het jaar 1999 de geforfaiteerde aftrek van 4x f. 2.025,--, tot in totaal f. 8.100,--.
2.4. De zoon heeft uit loon van B uitzendbureau, loon van C uitzendbureau, loon van D netwerk en een uitkering van het E in totaal f. 15.637,-- aan netto-inkomsten genoten in het onderhavige jaar.
2.5. De belanghebbende deed aangifte van een belastbaar inkomen van
f. 75.862,--. De inspecteur heeft de uitgaven levensonderhoud van de zoon ad f. 8.100,-- niet in aftrek toegelaten zodat het belastbaar inkomen werd vastgesteld op f. 83.962,--.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of de belanghebbende recht heeft op aftrek voor uitgaven van kosten van levensonderhoud van zijn zoon.
4. De standpunten van partijen.
Verwezen wordt naar de gedingstukken.
Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1. Ingevolge artikel 46, eerste lid van de Wet zijn buitengewone lasten de op de belastingplichtige drukkende:
a. uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van:
1°. kinderen en pleegkinderen, die jonger dan 27 jaar zijn, voor wie de belastingplichtige geen recht op kinderbijslag ingevolge de Algemene kinderbijslagwet heeft en die zelf geen recht hebben op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering of op tegemoetkoming ingevolge de Wet tegemoetkoming studiekosten, mits die kinderen in belangrijke mate door de belastingplichtige worden onderhouden.
5.2. Een kind, jonger dan 27 jaar, wordt geacht in belangrijke mate op kosten van de ouder te worden onderhouden, indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud ten minste f. 56,-- per week beloopt.
5.3. Gelet op de eigen inkomsten van zijn zoon heeft de belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij zich in 1999 redelijkerwijs gedrongen kon voelen om hem financieel te ondersteunen teneinde hem in staat te stellen een bestaan te voeren overeenkomstig zijn plaats in de samenleving. De inkomsten van de zoon staan aan de aftrek van de bijdragen in het levensonderhoud van de zoon in de weg. Dat er bij zijn zoon - gelet op diens maatschappelijke en financiële positie - daadwerkelijk behoefte bestond aan enige tegemoetkoming van de kant
van belanghebbende is het hof niet aannemelijk geworden.
Het gerechtshof heeft daarbij mede in aanmerking genomen - dat voor de berekening van de studiefinanciering wordt uitgegaan van het zogenaamde studiebudget zijnde een optelsom van alle genormeerde kosten die een studerende placht te maken - dat het budgetbedrag op jaarbasis f. 15.210,-- bedraagt en dat de zoon f. 15.637,-- aan netto-inkomsten heeft genoten, zodat het hof er van uitgaat dat de zoon de kosten kan bestrijden uit de eigen inkomsten. Het tegendeel is het hof niet aannemelijk geworden.
Vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep mitsdien ongegrond is.
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 19 april 2002 door mr. Fransen, raadsheer en voorzitter van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van
de griffier Gerrits en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 24 april 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.