ECLI:NL:GHLEE:2002:AE2163

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 344/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Drion
  • mr. De Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1995

In deze zaak gaat het om een beroep van de heer mr. X tegen een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1995. De belanghebbende werd aanvankelijk aangeslagen naar een belastbaar inkomen van ƒ 21.257, maar na bezwaar werd deze aanslag verlaagd tot ƒ 18.082. De belanghebbende heeft hiertegen beroep aangetekend. Tijdens de zitting op 11 januari 2002 in Groningen, waar zowel de belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren, zijn pleitnotities overgelegd en besproken. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat de dagtekening van de navorderingsaanslag, gedateerd op 3 maart 2000, correct is, terwijl de datum van 31 maart 2000 een vergissing was. Het hof heeft op 25 januari 2002 mondeling uitspraak gedaan en de belanghebbende heeft verzocht om een schriftelijke uitspraak. De griffier heeft de belanghebbende gewezen op het verschuldigde griffierecht, dat op 21 maart 2002 is voldaan.

Het geschil draait om de vraag of de belanghebbende voldoet aan het urencriterium van 1225 uren voor het drijven van een onderneming. De belanghebbende stelt dat hij dit kan aantonen met een urenverantwoording, terwijl de inspecteur deze verantwoording als ondeugdelijk beschouwt. Daarnaast is er een geschil over de interne compensatie van een bedrag van ƒ 1.250 in de berekening van het belastbaar inkomen. Het hof oordeelt dat de belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar, omdat het bezwaar te laat is ingediend. De uitspraak van de inspecteur wordt vernietigd, en het hof gelast de inspecteur om het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 344/01 26 april 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de heer mr. X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premieheffing over het jaar 1995.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1995 bij wege van navordering in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, van ƒ 21.257, --.
Op het ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 30 maart 2001 de navorderingsaanslag verlaagd tot een aanslag naar belastbaar inkomen van ƒ 18.082, --.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 4 mei 2001 is ingekomen. Een nadere motivering (inclusief bijlagen) van zijn beroep heeft belanghebbende op 1 juni 2001 aan het hof doen toekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft belanghebbende een pleitnota (met bijlagen) ingezonden, welke ter 's hofs griffie is ingekomen op 7 januari 2002 en waarvan een afschrift werd gezonden aan de inspecteur.
Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 11 januari 2002, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren belanghebbende en de inspecteur, bijgestaan door twee medewerkers van zijn eenheid. De inspecteur heeft ter zitting pleitnotities overgelegd en voorgelezen. Belanghebbende heeft geen bezwaren naar voren gebracht tegen overlegging van de bijlagen van deze pleitnotities. Dit geldt eveneens voor de inspecteur ter zake van de door belanghebbende bij zijn pleitnota gevoegde stukken.
Het hof heeft in deze zaak op 25 januari 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 31 januari 2002, aan partijen is verzonden.
Bij schrijven ingekomen op 22 februari 2002 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 27 februari 2002, gewezen op het verschuldigde griffierecht ad € 36, - en belanghebbende heeft vervolgens op 21 maart 2002 dat griffierecht voldaan.
Van alle vermelde (en hierna nog te melden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1995 opgelegd. Volgens de computeruitdraai uit het automatiseringssysteem van de inspectie is deze aanslag gedagtekend 3 maart 2000. Ter zitting geeft de inspecteur aan dat deze dagtekening juist is en dat de door de inspecteur in de motivering van zijn uitspraak op bezwaar en in zijn verweerschrift genoemde datum 31 maart 2000 een vergissing zijnerzijds is geweest. Dit wordt ter zitting niet weersproken door belanghebbende. Belanghebbende geeft ter zitting desgevraagd niet een verklaring van de vermelding van datum 31 maart 2000, welke ook door belanghebbende in zijn beroepschrift wordt genoemd.
2.2 Vaststaat dat de inspecteur het door belanghebbende ingediende bezwaar op 9 mei 2000 heeft ontvangen.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is de vraag of belanghebbende in het onderhavige jaar voldoet aan het urencriterium voor toepassing van artikel 44m, eerste lid, van de Wet. Het urencriterium houdt in dat de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor ten minste 1225 uren in 1995 in beslag is genomen door het voor eigen rekening feitelijk drijven van de onderneming. Belanghebbende is van mening dat hij door overlegging van de urenverantwoording voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan het urencriterium van ten minste 1225 uren voldoet. De inspecteur is daarentegen de mening toegedaan dat de urenverantwoording ondeugdelijk is.
3.2 Tevens is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur in de berekening van de hoogte van het belastbaar inkomen tot het bedrag van ƒ1.250, - intern mag compenseren. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of de bijtelling van het bedrag van ƒ 1.250, -- ter zake van huur door de inspecteur juist is.
3.3 Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1995 opgelegd. Volgens de computeruitdraai uit het automatiseringssysteem van de inspectie is deze aanslag gedagtekend 3 maart 2000. Ter zitting geeft de inspecteur aan dat deze dagtekening juist is en dat de door de inspecteur in de motivering van zijn uitspraak op bezwaar en in zijn verweerschrift genoemde datum 31 maart 2000 een vergissing zijnerzijds is geweest. Dit wordt niet weersproken door belanghebbende. Belanghebbende geeft ter zitting desgevraagd niet een verklaring van de vermelding van datum 31 maart 2000, welke ook door belanghebbende in zijn beroepschrift wordt genoemd. Het hof neemt op grond van het voorgaande aan dat de voormelde navorderingsaanslag is opgelegd op 3 maart 2000. Vaststaat dat de inspecteur het door belanghebbende ingediende bezwaar op 9 mei 2000 heeft ontvangen.
4.2 Op grond van de artikelen 6:7 en 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) jo artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet. De termijn eindigt zes weken later. In casu loopt de bezwaartermijn met betrekking tot de navorderingsaanslag van 4 maart 2000 tot en met 14 april 2000. Het bezwaar is circa twee weken na afloop van deze termijn door belanghebbende ingediend.
4.3 Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een afloop van de termijn ingediend bezwaar niet-ontvankelijkheidverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is. Belanghebbende heeft geen omstandigheden of feiten gesteld, op grond waarvan redelijkerwijs geoordeeld zou kunnen worden dat hij in verzuim is geweest ter zake van het indienen van het bezwaar. Toepassing van artikel 6:11 van de Awb blijft derhalve achterwege.
4.4 Het beroep treft doel. De uitspraak van de inspecteur wordt vernietigd en het hof doet datgene, wat de inspecteur had moeten doen, namelijk belanghebbende niet ontvangen in zijn bezwaar.
4.5 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, bij gebreke van een specificatie van kosten, dan wel bewijsstukken van kosten die gemaakt zijn door belanghebbende.
5. De beslissing
Het hof verklaart het beroep van belanghebbende gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- verklaart belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk in zijn bezwaar; en
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het griffierecht ad € 27,23 te vergoeden.
Gedaan op 26 april 2002 door mr. Drion, raadsheer, plaatsvervangend lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 1 mei 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.