ECLI:NL:GHLEE:2002:AE2446

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 347/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Drion
  • mr. De Jong-Braaksma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen loonbelasting en afdrachtvermindering langdurig werklozen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 3 mei 2002 uitspraak gedaan over een beroep van de Vennootschap onder firma X tegen twee naheffingsaanslagen in de loonbelasting, opgelegd door de belastingdienst. De naheffingsaanslagen betroffen het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 en van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999. De belastingdienst handhaafde de naheffingsaanslagen na het indienen van bezwaar door de belanghebbende. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 januari 2002, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door haar vennoot en accountant. De kern van het geschil was of de belanghebbende terecht de afdrachtvermindering voor langdurig werklozen had toegepast, aangezien zij niet beschikte over de vereiste verklaring van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet in aanmerking kwam voor de afdrachtvermindering, omdat zij niet over de benodigde verklaring beschikte. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werden geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd op 8 mei 2002 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 347/01 3 mei 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van de Vennootschap onder firma X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaanslagen in de loonbelasting betreffende het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997 en 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende werden op 30 oktober 2000 twee naheffingsaanslagen in de loonbelasting opgelegd. Eén naheffingsaanslag betreft het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 1997, de ander het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraken van 26 maart 2001 de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 7 mei 2001 ter 's hofs griffie is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 11 januari 2002, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren mevrouw A, vennoot van belanghebbende bijgestaan door de heer B en de heer C, de accountant van belanghebbende. Tevens was de inspecteur aanwezig.
Het hof heeft in deze zaak op 25 januari 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 31 januari 2002, aan partijen is verzonden.
Bij schrijven ingekomen op 22 februari 2002 heeft belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 27 februari 2002, gewezen op het verschuldigde griffierecht ad € 142,-- en belanghebbende heeft vervolgens op 28 maart 2002 dat griffierecht voldaan.
Van alle vermelde (en hierna nog te melden) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 De heer D is per 1 augustus 1997 in dienstbetrekking werkzaam bij belanghebbende. In de aangiften voor de loonbelasting van belanghebbende vanaf augustus 1997 tot en met 31 december 1999 is ten aanzien van de heer D gedurende het onderhavige tijdvak rekening gehouden met een vermindering aan af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen ter zake van een langdurige werkloze.
2.2 Belanghebbende beschikt niet over een zogenaamde verklaring langdurig werkloze ten aanzien van de heer D. In de loonadministratie van belanghebbende is ook geen kopie van deze verklaring ten aanzien van de heer D aanwezig.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht de afdrachtvermindering langdurig werkloze gedurende het onderhavige tijdvak heeft toegepast. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
3.2 Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken.
3.3 De berekening van de hoogte van de onderhavige naheffingsaanslagen is niet in geschil.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (: de WVA) is de afdrachtvermindering langdurig werklozen van toepassing met betrekking tot de werknemer voor wie de inhoudingsplichtige over een verklaring langdurig werkloze beschikt en wiens loon in het desbetreffende loontijdvak niet meer bedraagt dan diens toetsloon voor dat tijdvak. Het toetsloon voor de afdrachtvermindering langdurig werklozen bedraagt ƒ 38.976 per kalenderjaar (1999) (ƒ 37.526 per kalenderjaar 1998 en ƒ 38.139 per kalenderjaar 1997). Artikel 9 van de WVA bepaalt dat de verklaring langdurig werkloze een schriftelijk stuk is, waarin de Arbeidsvoorzieningsorganisatie jegens de inhoudingsplichtige verklaart dat de aanstaande werknemer of de werknemer een langdurig werkloze is onderscheidenlijk was op het tijdstip voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking. De verklaring bevat het sociaal-fiscaal nummer van de werknemer.
4.2 In de parlementaire geschiedenis is het volgende omtrent de verklaring van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie gezegd: "(…) Art. 9 WVA is ontleend aan de Wba, met dien verstande dat is toegevoegd de voorwaarde dat de verklaring het sociaal-fiscaal nummer van de werknemer moet bevatten. Deze toevoeging is noodzakelijk om een goede controle op de uitvoering van de vermindering langdurig werklozen te kunnen uitoefenen. Aangezien de vermindering langdurig werklozen het risico in zich draagt dat verdringingseffecten zullen gaan optreden, is er, evenals in de Wba, een aantal waarborgen ingebouwd om een dergelijke verdringing te voorkomen. Een werkgever komt voor een bepaalde werknemer slechts in aanmerking voor deze vermindering indien de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aan hem een in het wetsvoorstel omschreven verklaring afgeeft dat de werknemer een langdurig werkloze is in de zin van de onderhavige regeling; de Arbeidsvoorzieningsorganisatie toetst hierbij of de werkgever in het recente verleden werknemers om bedrijfseconomische redenen heeft ontslagen. De bestaande toets bij aanvraag van de Wba-verklaring wordt beperkt tot die gevallen dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie recent een ontslagvergunning heeft verleend. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie kan in geval van een situatie waarin om bedrijfseconomische redenen een ontslagvergunning is verleend, niettemin een verklaring langdurig werkloze afgeven indien naar haar oordeel door het afgeven van die verklaring geen verdringing zal optreden van arbeidsovereenkomsten waarop de vermindering langdurig werklozen niet van toepassing is. (…) " MvT, Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Stb. 1995, 635), Kamerstukken II, 24 458, nr. 3, blz. 9. Gelet op voorgaande is het belanghebbende niet toegestaan om de afdrachtvermindering langdurig werkloze toe te passen indien zij niet over een verklaring langdurig werkloze van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie beschikt.
4.3 Het beroep van belanghebbende treft geen doel.
4.4 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 3 mei 2002 door mr. Drion, raadsheer, plaatsvervangend lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 8 mei 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.