ECLI:NL:GHLEE:2002:AE3608

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
29 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 280/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Prof. mr. E. Aardema
  • Mevr. mr. M. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring inzake beroep tegen aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 29 mei 2002 uitspraak gedaan over het verzet van de belanghebbende, X, tegen de beschikking van de voorzitter van de belastingkamer van 20 april 2001. De voorzitter had de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen de uitspraak van de inspecteur van de belastingdienst, die op 20 februari 2001 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1997 had opgelegd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar zijn beroepschrift was volgens de voorzitter te laat ingediend. Het beroepschrift was op 10 april 2001 bij het gerechtshof ingekomen, terwijl het poststempel de datum 9 april 2001 droeg. De voorzitter oordeelde dat de belanghebbende niet binnen de wettelijke termijn van zes weken had gereageerd.

De belanghebbende kwam in verzet tegen deze beslissing en stelde dat hij het beroepschrift op 3 april 2001 ter post had bezorgd. Tijdens de zitting op 15 mei 2002 werd de belanghebbende gehoord, maar hij kon geen bewijs leveren voor zijn stelling. Het gerechtshof concludeerde dat de belanghebbende er niet in was geslaagd het vermoeden van te late indiening van het beroepschrift te ontzenuwen. De grieven van de belanghebbende, dat hij de volle zes weken meer dan nodig had en dat hij de intentie had om tijdig te reageren, werden door het hof niet gehonoreerd. Het hof merkte op dat de belanghebbende tijdig een pro forma beroepschrift had kunnen indienen.

Uiteindelijk oordeelde het gerechtshof dat de belanghebbende niet in verzuim had kunnen zijn en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak werd op 5 juni 2002 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 280/01 29 mei 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het verzet van X te Z tegen de beschikking van de voorzitter van de belastingkamer van 20 april 2001.
De voorzitter heeft bij voormelde beschikking uitspraak gedaan op het door de belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Groningen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1997.
Ingevolge de artikelen 26 en 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht kan hij, die bezwaar heeft tegen een uitspraak van de inspecteur, binnen zes weken na dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij het gerechtshof.
De uitspraak van de inspecteur is gedagtekend 20 februari 2001, terwijl het beroepschrift op 10 april 2001 bij het gerechtshof is ingekomen en een poststempel met als datum 9 april 2001 draagt. Daar de voorzitter van oordeel was dat het beroepschrift niet binnen vorenbedoelde termijn van zes weken bij het gerechtshof is ingekomen en evenmin binnen deze termijn ter post is bezorgd, heeft hij de belanghebbende bij beschikking van 20 april 2001 niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
Tegen deze beschikking is de belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzetschrift dat is ingediend op 11 mei 2001. De inspecteur heeft hierop schriftelijk gereageerd. De belanghebbende is gehoord omtrent zijn verzet ter zitting van het gerechtshof op 15 mei 2002 gehouden te Groningen, alwaar de inspecteur eveneens is verschenen.
Aan de omstandigheid dat het beroepschrift de poststempel met de datum 9 april 2001 draagt en het beroepschrift op 10 april 2001 bij het gerechtshof is ingekomen, ontleent het gerechtshof het vermoeden dat de belanghebbende zijn beroepschrift te laat ter post heeft bezorgd. Het gerechtshof acht de belanghebbende er niet in geslaagd dit vermoeden te ontzenuwen. Weliswaar heeft de belanghebbende in zijn verzetschrift gesteld dat hij het beroepschrift reeds op 3 april 2001 ter post heeft bezorgd, doch voor deze stelling heeft hij geen enkel bewijs geleverd.
Naar het oordeel van het gerechtshof heeft de belanghebbende in zijn verzetschrift alsmede ter zitting geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan in de zin van artikel 6:11 van de Awb redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Belanghebbendes grieven inhoudende dat hij de volle zes weken meer dan nodig had en dat hij de intentie had binnen de wettelijke termijn te reageren, kunnen hem niet baten. Opgemerkt zij dat hij immers tijdig een pro forma beroepschrift in had kunnen dienen.
Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt:
Het gerechtshof, uitspraak doende,
verklaart het verzet ongegrond.
Gedaan op 29 mei 2002 door prof. mr. E. Aardema, vice-president, lid van de eerste enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mevr. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Op 5 juni 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.