ECLI:NL:GHLEE:2002:AE3609

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 263/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.J.W. Drion
  • J. Huiskes
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende tegen de Belastingdienst inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1996

In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende en de Belastingdienst over de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. Belanghebbende, een ondernemer actief in de horeca en speelautomatenverhuur, werd aangeslagen naar een belastbaar inkomen van f 400.930,-. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de inspecteur de aanslag bij uitspraak van 16 maart 2001. Belanghebbende ging hiertegen in beroep. Tijdens de zitting op 21 maart 2002 werd de zaak behandeld, waarbij belanghebbende zijn standpunten toelichtte en documenten overhandigde aan het Hof.

De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende heeft in 1996 verschillende onroerende goederen verkocht aan een door zijn zoon beheerde B.V. De verkoopprijzen lagen aanzienlijk lager dan de taxatiewaarden die door een makelaar en de Belastingdienst waren vastgesteld. De inspecteur paste correcties toe op de aanslag, omdat hij van mening was dat de verkoopprijzen onzakelijk waren en dat er sprake was van een onttrekking aan het vermogen van de onderneming van belanghebbende. Belanghebbende betwistte deze correcties en stelde dat de verkopen deel uitmaakten van een meeromvattende transactie.

Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht de correcties had toegepast, omdat belanghebbende bewust te lage prijzen had gehanteerd. De argumenten van belanghebbende werden niet overtuigend geacht, en het Hof concludeerde dat er geen sprake was van een begunstigend beleid van de inspecteur ten aanzien van andere B.V.'s. De uitspraak van de inspecteur werd vernietigd, maar de aanslag werd gehandhaafd op het verlaagde bedrag van f 241.809,-. Het Hof wees ook de proceskosten af, aangezien belanghebbende op alle punten in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 263/01 31 mei 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Emmen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1996 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna te noemen: de Wet) van f 400.930,-.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 16 maart 2001
de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 6 april 2001 is ingekomen en is aangevuld bij brief van 6 juni 2001 (met bijlagen).
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft bij brief van 11 maart 2002 een reactie op het verweerschrift van de inspecteur ingezonden, waarvan de griffier op 14 maart 2002 een afschrift aan de inspecteur heeft gezonden. Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 21 maart 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft belanghebbende een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft belanghebbende bij zijn pleitnota een aantal bijlagen overlegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
2.1 Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende, geboren 27 december 1936, is gehuwd met mevrouw A, geboren 13 december 1936.
Belanghebbende is op diverse wijzen actief in de horeca alsmede in de speelautomatenverhuur.
Belanghebbende oefent zijn activiteiten deels uit via besloten vennootschappen en deels via een voor eigen rekening en risico gedreven onderneming.
2.2 Op 29 februari 1996 hebben twee door belanghebbende beheerste B.V.'s een tweetal panden verkocht aan een door belanghebbendes zoon beheerste B.V..
Het pand gelegen aan a-straat 256 te Z betreft een café-restaurant dat werd verhuurd voor f 20.800,- per jaar terwijl de waarde vrij te aanvaarden was getaxeerd op f 175.000,- en de executiewaarde op f 170.000,-.
In het huurcontract is voorts bepaald dat het volledige onderhoud, zowel binnen als buiten,voor rekening van de huurder was.
Dit pand is verkocht voor f 160.000,-.
Het pand gelegen aan de a-laan 109 te L betreft een horecabedrijf met bovenwoning dat was verhuurd voor f 62.400,- per jaar terwijl de waarde vrij te aanvaarden was getaxeerd op f 635.000,- en de executiewaarde op f 610.000,-.
Aan de huurder van dit pand was een koopoptie verleend voor een bedrag ad f 580.000,- plus de kosten van een dakrenovatie terwijl tevens in het huurcontract was bepaald dat het volledige onderhoud, zowel binnen als buiten, voor rekening van de huurder was.
Dit pand is verkocht voor f 572.200,-.
2.3 Op dezelfde datum zijn ook twee tot het ondernemingsvermogen behorende panden door belanghebbende verkocht aan de door belanghebbendes zoon beheerste B.V..
Het pand a-weg 104 te Z betreft een bedrijfspand met kantoren en showroom dat was verhuurd voor f 27.300,- per jaar terwijl de waarde in vrij te aanvaarden staat was getaxeerd op
f 235.000,- en de executiewaarde op f 170.000,-.
Dit pand is verkocht voor f 160.000,-. De inspecteur heeft ter zake hiervan een correctie toegepast van f 75.000,-.
Het pand a-dijk 23 te Z betreft een horecabedrijf met woongedeelte dat was verhuurd voor f 39.000,- per jaar terwijl de waarde in vrij te aanvaarden staat was getaxeerd op f 320.000,- en de executiewaarde op f 275.000,-.
In het huurcontract is voorts bepaald dat het volledige onderhoud, zowel binnen en buiten, voor rekening van de huurder was.
Dit pand is verkocht voor f. 260.000,-. De inspecteur heeft ter zake hiervan een winstcorrectie toegepast van f 60.000,-.
2.4. Tevens zijn op dezelfde datum twee tot het privé-vermogen behorende panden door belanghebbende verkocht aan de door belanghebbendes zoon beheerste B.V..
Het pand a-weg 7 te Z betreft een woning welke door belanghebbende zelf werd en wordt bewoond terwijl de waarde in vrij te aanvaarden staat was getaxeerd op f 135.000,- en de executiewaarde op f 130.000,-.
Dit pand is onder het voorbehoud van een vruchtgebruikrecht verkocht voor f 37.800,-.
Het pand a-weg 136 te M betreft een woning welke was verhuurd voor f 4.800,- per jaar terwijl de waarde in vrij te aanvaarden staat was getaxeerd op f 80.000 en de executiewaarde op
f 75.000,-.
Dit pand is verkocht voor f 65.000,-.
Dit pand is op 20 juni 1997 door de koper weer verkocht voor een bedrag ad f 250.000,-.
2.5 De onder 2.2 tot en met 2.4 genoemde taxaties zijn in opdracht van belanghebbende verricht door een makelaar.op 28 september 1995.
2.6 In opdracht van de inspecteur heeft de Belastingdienst/Registratie en successie te Zwolle de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van de bovengenoemde onroerende goederen a-straat 256, a-weg 104 en a-dijk 23 naar de peildatum 29 februari 1996 geschat op respectievelijk f 175.000,-; f 235.000,- en
f 320.000,-.
2.7 De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag onder meer de onder 2.3 vermelde correcties toegepast en het belastbare inkomen vastgesteld op f 400.930,-, welke aanslag hij bij de uitspraak op bezwaar heeft gehandhaafd. De inspecteur heeft naar aanleiding van een telefoongesprek op 27 april 2001 met de gemachtigde van belanghebbende de aanslag bij ambtshalve gegeven beschikking van 22 juni 2001 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 241.809,-.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de onder 2.3 genoemde correcties van samen f 135.000,-- heeft toegepast.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waaronder de pleitnota van belanghebbende. Partijen hebben overigens ter zitting geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Zowel de Belastingdienst/Registratie en successie te Zwolle als de door belanghebbende aangezochte makelaar hebben de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van de bovengenoemde onroerende goederen a-weg 104 en a-dijk 23 (: de panden) geschat op respectievelijk f 235.000,- en f 320.000,- (zie 2.3 en 2.6).
4.2 Uit het onder 2.3 vermelde blijkt dat de panden op de peildatum 29 februari 1996 verhuurd waren. Gelet op de hoogte van de huurprijzen kan deze verhuur echter niet als een waardedrukkende factor worden aangemerkt.
4.3 Belanghebbende heeft de panden (zie 2.3) op 29 februari 1996 verkocht aan een door belanghebbendes zoon beheerste B.V. voor respectievelijk f 160.000,- en f 260.000,-. Gelet op het grote verschil met de door de makelaar getaxeerde waarden als vermeld onder 4.1 moet belanghebbende zich ervan bewust zijn geweest dat hij te lage prijzen in rekening bracht. Belanghebbende heeft weliswaar aangevoerd dat deze verkopen deel uitmaakten van een meer omvattende transactie en dat daardoor lagere prijzen tot stand zijn gekomen, doch tegenover de gemotiveerde ontkenning van de inspecteur is niet aannemelijk geworden dat de noodzaak tot een dergelijke meeromvattende transactie aanwezig was. De conclusie moet luiden dat belanghebbende de panden bewust tegen te lage prijzen heeft verkocht en dus bewust onzakelijk heeft gehandeld. Er is derhalve sprake van een onttrekking aan het vermogen van de onderneming van belanghebbende, welke de inspecteur, gelet op het onder 2.3, 4.1 en 4.2 vermelde, terecht op f 135.000,- heeft gesteld.
De onder 3.1 vermelde vraag dient derhalve bevestigend te worden beantwoord.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat in de gevallen, vermeld onder 2.2, de Belastingdienst de gehanteerde overdrachtsprijzen wel heeft gevolgd. Niet is echter gesteld of aannemelijk geworden dat de inspecteur ten aanzien van de betreffende verkopende B.V.'s een begunstigend beleid heeft gevoerd, waarvan hij in belanghebbendes geval is afgeweken of dat hij anderszins het in rechte te beschermen vertrouwen van belanghebbende heeft geschonden.
4.4 In zijn pleitnota heeft belanghebbende ten aanzien van de panden nieuwe feiten gesteld en nieuwe grieven aangevoerd. De inspecteur heeft deze feiten bij gebrek aan wetenschap ontkend. Naar het oordeel van het Hof hadden deze nieuwe feiten en grieven redelijkerwijs eerder naar voren gebracht kunnen en moeten worden, zodat zij als tardief moeten worden aangemerkt. Bovendien zijn de -door de inspecteur weersproken- gestelde feiten niet aannemelijk gemaakt.
4.5 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het Hof geen aanleiding op grond van de artikelen 8:73 of 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar of het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende is immers op alle in beroep in geding zijnde punten in het ongelijk gesteld.
6. De beslissing
Het Hof
Verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
handhaaft de aanslag, zoals deze bij ambtshalve gegeven beschikking van 22 juni 2001 is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 241.809,-; en
gelast dat het betaalde griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende wordt vergoed door de inspecteur.
Aldus vastgesteld op 31 mei 2002 door mr. F.J.W. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. H.H.A. Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. de Jong en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Op 5 juni 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.