ECLI:NL:GHLEE:2002:AE4021

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0100255
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • J. Meijeringh
  • A. Verschuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een kort geding vonnis inzake niet-ontvankelijkheid van de appellant

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep ingesteld door de appellant tegen een kort geding vonnis van de rechtbank Groningen, uitgesproken op 26 juli 2001. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. A.H. Lanting, had hoger beroep ingesteld tegen de Centrale Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), vertegenwoordigd door procureur mr. J.V. van Ophem. Het hof oordeelde dat de appellant niet ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij in eerste aanleg niet was verschenen en het vonnis bij verstek was gewezen. Volgens het oude procesrecht, dat van toepassing was tot 1 januari 2002, staat voor een gedaagde tegen wie in eerste aanleg verstek is verleend geen principaal hoger beroep open. De appellant had in plaats van hoger beroep verzet moeten aantekenen tegen het vonnis van de rechtbank.

Het hof concludeerde dat de wet geen regeling biedt voor de situatie waarin de appellant zich bevond, en dat het hof niet de mogelijkheid had om de zaak te verwijzen naar de rechtbank Groningen. De beslissing van het hof was dat de appellant niet ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep tegen het kort geding vonnis van de president van de rechtbank Groningen. Tevens werd de appellant veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, die aan de zijde van COA werden begroot op Euro 215,55 voor verschotten en Euro 771,14 voor het salaris van de procureur.

De uitspraak werd gedaan door de eerste kamer voor burgerlijke zaken van het Gerechtshof Leeuwarden op 12 juni 2002, waarbij mr. Mollema als vice-president de uitspraak deed in tegenwoordigheid van griffier Bilstra.

Uitspraak

Arrest d.d. 12 juni 2002
Rolnummer 0100255
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging aangevraagd,
procureur: mr A.H. Lanting,
tegen
Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA),
gevestigd te Rijswijk,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: COA,
procureur: mr J.V. van Ophem.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 26 juli 2001 door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Groningen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 8 augustus 2001 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van COA tegen de zitting van 5 september 2001.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"dat het uw Gerechtshof moge behagen het vonnis gewezen door de President van de Arrondissementsrechtbank te Groningen te vernietigen en de vordering in eerste aanleg af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties".
COA heeft ter rolle van 12 december 2001 een incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid genomen waarvan de conclusie luidt:
"dat het Uw Gerechtshof behage [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel tegen het vonnis van de President van de Arrondissementsrechtbank te Groningen, tussen partijen gewezen op 26 juli 2001 onder zaaknummer 52892/KG ZA 01-229 met veroordeling van appellant in de kosten".
De grieven
[appellant] heeft twee grieven opgeworpen.
De beoordeling
Op het onderhavige appel is het procesrecht van toepassing zoals dat gold tot 1 januari 2002.
In eerste aanleg is [appellant] niet verschenen, zodat het beroepen vonnis bij verstek is gewezen. Krachtens het bepaalde in artikel 335, lid 1 oud Rv (dat op dit punt niet verschilt van het sinds 1 januari 2002 geldende procesrecht) staat voor de gedaagde, tegen wie in eerste aanleg verstek is verleend, geen principaal hoger beroep open. [appellant] had, indien hij zich niet met het vonnis d.d. 26 juni 2001 kon verenigen, verzet tegen dat vonnis dienen in te stellen.
[appellant] kan derhalve niet in zijn hoger beroep worden ontvangen.
De wet kent voor een geval als het onderhavige niet een regeling als neergelegd in artikel 340 oud Rv en het hof heeft evenmin de mogelijkheid de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, te verwijzen naar de rechtbank Groningen.
Slotsom
[appellant] is niet ontvankelijk in zijn appel. Dat brengt mede dat [appellant] de kosten van de procedure in hoger beroep zal hebben te dragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het kort geding vonnis van de president van de rechtbank Groningen d.d. 26 juli 2001;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep en begroot die aan de zijde van COA op Euro 215,55 voor verschotten en op Euro 771,14 aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Meijeringh en Verschuur, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 12 juni 2002.