Parketnummer: 24-000899-01
Arrest d.d. 23 juli 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Assen d.d. 24 oktober 2001 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Het Veer afd. FOBA,
H.J.E. Wenckebachweg 48 1096 AN Amsterdam
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Assen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, maatregelen en een bijkomende straf en heeft voorts beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, één en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 25 oktober 2001 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 9 juli 2002 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Telastelegging.
Het hof neemt uit het beroepen vonnis over de daar vermelde inhoud van de inleidende dagvaarding.
Vrijspraak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 primair aan verdachte is telastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Verwerping beroep op noodweer.
Verdachte heeft ter 's hofs terechtzitting aangevoerd dat hij de drie slachtoffers met een mes heeft gestoken omdat hij zich noodzakelijk moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf toen hij door bewoners van het opvanghuis met stoelen en andere voorwerpen werd geslagen en onder een brug is gedreven.
Uit de in het dossier, nr. PL032A/01-100736, d.d. 26 februari 2001, van de politie Drenthe, opgenomen verklaringen van diverse getuigen, waaronder getuige [getuige 1] (dossier-paragraaf 21), getuige [getuige 2] (dossier-paragraaf 22), getuige [getuige 3] (dossier-paragraaf 23), en het relaas van verbalisanten (pagina 4), blijkt dat verdachte eerst de slachtoffers met het mes heeft gestoken/verwond alvorens door andere bewoners van het opvanghuis met stoelen naar hem werd gegooid en hij naar buiten en tenslotte onder een brug is gevlucht.
Gelet op vorenstaande is het hof van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, zodat het door verdachte gedane beroep op noodweer niet kan slagen. Het hof verwerpt mitsdien dit verweer.
Bewezenverklaring.
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat
1 subsidiair:
hij op 10 februari 2001 te Nieuw-Amsterdam, in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer 1] met een mes, in de maagstreek, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij op 10 februari 2001 te Nieuw-Amsterdam, in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer 2] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 subsidiair:
hij op 10 februari 2001 te Nieuw-Amsterdam, gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet [slachtoffer 3] met een mes in de borst heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair, onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op de misdrijven:
onder 1 subsidiair, onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair telkens:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid.
Omtrent verdachte is door E.H. Ameling, psycholoog, en J.M.J.F. Offermans, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen te Utrecht, d.d. 23 augustus 2001 een psychologisch en psychiatrisch rapport uitgebracht. Dit rapport houdt in - zakelijk weergegeven - als conclusie, dat verdachte ten tijde van het plegen van de hem telastegelegde feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten hem - indien bewezen - slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Ter 's hofs terechtzitting heeft de aldaar als deskundige gehoorde psychiater Offermans voornoemd aangegeven ook thans nog deze conclusie te onderschrijven.
Het hof neemt vorenstaande conclusie over en is derhalve van oordeel, dat bij verdachte ten tijde van de hiervoor bewezenverklaarde feiten een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestond, dat de feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Het hof acht verdachte mitsdien te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem - ook overigens - geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
De rechtbank heeft de verdachte onder andere veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren ter zake van driemaal poging tot doodslag. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wederom wordt veroordeeld tot (onder andere) een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en voorts op grond van de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van drie personen die woonden danwel werkzaam waren in het crisiscentrum voor maatschappelijke opvang waar verdachte woonachtig was. Het pogen anderen van het leven te beroven is een zo ernstig strafbaar feit dat alleen een vrijheidsstraf, eventueel gecombineerd met maatregelen, in aanmerking komt.
Verdachte, een sinds 1993 in Nederland verblijvende en inmiddels genaturaliseerde achtenvijftig jarige man, afkomstig uit Iran, heeft met een mes drie mannen, op verschillende tijdstippen doch zeer kort na elkaar, in het lijf gestoken en/of gesneden. Voor deze slachtoffers kwam de aanval van verdachte geheel onverwacht. Verdachte heeft met zijn handelen paniek, angst en onveiligheidsgevoelens veroorzaakt niet alleen bij de slachtoffers maar ook bij de overige op dat moment aanwezige medebewoners van het opvangcentrum.
Verdachte heeft één van de slachtoffers in de maagstreek gestoken, waardoor dit slachtoffer ernstig gewond is geraakt aan de borstkas, het middenrif en de maag, zodat tot driemaal toe een operatie nodig is geweest en dit slachtoffer zestien dagen op de afdeling Intensive Care van het ziekenhuis heeft moeten verblijven. Een ander slachtoffer is door verdachte in de bovenarm en in de rug gestoken, waardoor dit slachtoffer dusdanig ernstig letsel heeft opgelopen dat de behandelend chirurg heeft geconstateerd dat bij dit slachtoffer levensgevaar te duchten was en hij geluk heeft gehad dat het goed is afgelopen. Het derde slachtoffer heeft door het handelen van verdachte een (flinke) schram opgelopen op zijn borst, doch is gelukkig niet zeer ernstig gewond geraakt.
Het hof zal met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij sinds hij in Nederland verblijft niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake van strafbare feiten, slechts in geringe mate rekening houden. Zwaarder weegt dat het handelen van verdachte voor de slachtoffers onpeilbaar leed met zich mee heeft gebracht.
Gelet op het vorenstaande wordt verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Motivering met betrekking tot de op te leggen maatregel.
In voormeld rapport van J.M.J.F. Offermans en E.H. Ameling voornoemd wordt onder meer het navolgende gesteld.
Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en antisociale kenmerken en in mindere mate narcistische kenmerken. Betrokkene is een zeer slecht in de Nederlandse samenleving geïntegreerde man, die ook in Iran in de problemen beland was. Vanuit zijn wantrouwen en het gevoel dat anderen hem tekort willen doen, kan deze problematiek bij betrokkene geruime tijd sluimeren, maar uiteindelijk bouwt zich een spanning op en kan het tot een explosieve uitbarsting komen zoals ten tijde van het telastegelegde, waarbij de slachtoffers vrij willekeurig kunnen zijn. Betrokkene heeft geen inzicht in de dynamiek van zijn problemen, die door hem volledig buiten hemzelf geplaatst worden. Enig leereffect zal dan ook niet van het telastegelegde kunnen uitgaan. Dit impliceert dat, gelet op betrokkenes grote krenkbaarheid, er een aanzienlijk gevaar voor recidive bestaat, dat alleen door middel van een terbeschikkingstelling kan worden gereduceerd. Vanuit zijn gebrek aan lijdensdruk en behandelmotivatie, komt betrokkene niet in aanmerking van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zodat het onderzoekend team slechts kan adviseren om betrokkene een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de deskundige Offermans voornoemd verklaard nog steeds achter het eerder gegeven advies te staan, te weten dat aan verdachte een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging zou moeten worden opgelegd.
Het hof neemt voormelde conclusie en advies over en maakt die tot de zijne.
Gelet op het vorenstaande zal het hof naast de op te leggen gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling, met bevel tot verpleging, opleggen.
Verbeurdverklaring.
Het door het hof verbeurd te verklaren voorwerp is daarvoor vatbaar, nu met behulp van dat voorwerp, te weten een mes, de hiervoor bewezenverklaarde feiten zijn gegaan, terwijl door het hof niet is kunnen worden vastgesteld aan wie het mes toebehoorde.
De benadeelde partijen.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg deels wel en deels niet is toegewezen en dat zij zich in het geding in hoger beroep niet opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort, voor zover die vordering in eerste aanleg is toegewezen, te weten voor een bedrag van fl. 10.149,-- (zijnde Euro 4.605,42).
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat haar vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de benadeelde partijen daarom hebben verzocht en daarbij belang hebben, zal het hof tevens voormelde bedragen toewijzen in de vorm van schadevergoedingsmaatregelen.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 primair telastegelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte als voormeld onder 1 subsidiair, onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair telastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaren;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
verklaart verbeurd het navolgende inbeslaggenomen voorwerp:
een mes, Inox, keukenmes;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 subsidiair, onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], wonende te [adres], tot een bedrag van vierduizendzeshonderdvijf euro en tweeënveertig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt -tot aan deze uitspraak begroot op nihil- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], wonende te [adres], tot een bedrag van duizendvierhonderdzevenentachtig euro en negentig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt -tot aan deze uitspraak begroot op nihil- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vierduizendzeshonderdvijf euro en tweeënveertig cent ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], wonende te [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van vijfenveertig dagen zal worden toegepast;
legt aan verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van duizendvierhonderdzevenentachtig euro en negentig cent ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], wonende te [adres], met bevel voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis voor de duur van negenentwintig dagen zal worden toegepast.
Dit arrest is aldus gewezen door prof. mr. Aardema, voorzitter, mrs. Wedzinga en Van Stempvoort, in tegenwoordigheid van mr. Bakker als griffier, zijnde prof. mr. Aardema en mr. Van Stempvoort voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.