ECLI:NL:GHLEE:2002:AE5807

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
rekestnummer 0200018
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Boon
  • W. Wachter
  • A. Laagland
  • M. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatie en draagkracht in echtscheidingszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van een man die de wijziging van de alimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen wilde aanvechten. De man had eerder een beschikking van de rechtbank te Assen, gedateerd 20 november 2001, aangevochten, waarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen was vastgesteld op f 745,- per kind per maand. De man verzocht om deze bijdrage te verlagen naar f 350,- per kind per maand, met ingang van 1 januari 2001, omdat hij door een inkomensvermindering niet meer in staat was om de eerder vastgestelde alimentatie te voldoen.

De rechtbank had eerder, bij beschikking van 6 oktober 1998, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de alimentatie vastgesteld op f 750,- per kind per maand. De man stelde dat zijn inkomen was gedaald door omstandigheden buiten zijn schuld, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de inkomensvermindering door eigen toedoen was veroorzaakt en dat de man in het belang van zijn kinderen had moeten voorkomen dat zijn inkomen zou dalen.

Het hof oordeelde dat de man in staat was om de oorspronkelijke alimentatie van f 750,- per kind per maand te blijven betalen. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd en het hof besloot dat de alimentatie niet gewijzigd zou worden. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Beschikking d.d. 24 juli 2002
Rekestnummer 0200018
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
beschikking in de zaak van
[appellant in principaal appel en geintimeerde in incidenteel appel],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de man,
procureur mr P. Tuinman,
advocaat mr J.M. van Duursen,
tegen
[geïntimeerdein principaal appel en appellante in incidenteel appel],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna ook te noemen: de vrouw,
procureur mr A.H. Horstman,
advocaat mr R.P. van Boven.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 20 november 2001 heeft de rechtbank te Assen haar beschikking van 6 oktober 1998 gewijzigd en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren op [1988], en [kind 2], geboren op [1991], met ingang van 20 maart 2001 bepaald op f 745,- per kind per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 21 januari 2002, heeft de man verzocht voormelde beschikking van 20 november 2001 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de overeenkomst van partijen d.d. 14 september 1998 en de beschikking van 6 oktober 1998 te wijzigen in dier voege dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen van partijen met ingang van 1 januari 2001 wordt bepaald op f 350,- (E 158,82) per kind per maand.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 maart 2002, heeft de vrouw het verzoek bestreden.
Tevens heeft de vrouw bij voormeld verweerschrift (deels voorwaardelijk) incidenteel beroep ingesteld en daarin primair verzocht de beschikking van 20 november 2001 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de man af te wijzen, en, subsidiair, de beschikking van 20 november 2001, onder verbetering van gronden te bevestigen, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 10 april 2002, heeft de man het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de brief d.d. 5 juni 2002 met bijlagen van mr Tuinman.
Ter zitting van 11 juni 2002 is de zaak behandeld.
De beoordeling
1. Uit de stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken. Voornoemde minderjarigen zijn geboren uit het huwelijk van partijen. Bij beschikking van 6 oktober 1998 van de rechtbank te Assen is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 5 november 1998 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts is in deze beschikking de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, conform het door partijen opgemaakte echtscheidingsconvenant, bepaald op f 750,- per kind per maand. Deze bijdrage bedraagt door de wettelijke indexering per 1 januari 2001 f 794,12 per kind per maand.
2. Vast staat dat de man ten tijde van de echtscheiding van partijen in dienst was van [voormalige werkgever] tegen een salaris van ongeveer f 173.000,- bruto per jaar. Voorts is gebleken dat de arbeidsovereenkomst tussen de man en [voormalige werkgever] per 1 juli 2000 is ontbonden en dat de man in verband hiermee een bedrag van f 100.000,- van [voormalige werkgever] heeft ontvangen. Ook staat vast dat de man per 1 juli 2000 in dienst is getreden bij zijn eigen bedrijf [B.V.] BV en dat het huidige salaris van de man minder is dan het salaris bij [voormalige werkgever].
3. De man heeft aan zijn verzoek tot wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de twee minderjarige kinderen van partijen ten grondslag gelegd dat een verlaging van de alimentatie voor de kinderen noodzakelijk is, nu hij door de vermindering van zijn inkomen onvoldoende draagkracht heeft om de eerder vastgestelde alimentatie ten behoeve van de twee kinderen van partijen te blijven voldoen.
4. Voor de beantwoording van de vraag of bij de bepaling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige rekening dient te worden gehouden met een inkomensvermindering van de onderhoudsplichtige is onder meer van belang of de inkomensvermindering is veroorzaakt door eigen toedoen van de onderhoudsplichtige en of de onderhoudsplichtige zich uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot de inkomensvermindering hebben geleid.
5. De man stelt dat hij ten aanzien van de beëindiging van het dertienjarige dienstverband bij [voormalige werkgever] geen andere keus had dan erin te bewilligen. De man heeft hiertoe aangevoerd dat [voormalige werkgever] hem duidelijk te verstaan had gegeven dat hij niet (meer) naar behoren functioneerde en dat [voormalige werkgever] daarom de arbeidsrelatie met hem hoe dan ook wenste te beëindigen. Volgens de man was de door hem met [voormalige werkgever] overeengekomen ontbindingsvergoeding in deze situatie het maximaal haalbare. De man heeft hier nog aan toegevoegd dat [voormalige werkgever] hem in verband hiermee zodanig had ingeschaald dat zijn salaris, ook indien het dienstverband bij [voormalige werkgever] niet zou zijn beëindigd, stapsgewijze zou zijn verminderd tot f 125.000,- bruto per jaar.
6. De vrouw heeft deze stellingen van de man gemotiveerd weersproken. Het lag derhalve op de weg van de man om zijn stellingen, bijvoorbeeld door het overleggen van bescheiden, nader te onderbouwen. De man heeft evenwel geen stukken overgelegd zoals met betrekking tot de beëindiging van zijn dienstverband bij [voormalige werkgever] en (de berekening van) de door de man van [voormalige werkgever] ontvangen vergoeding. Evenmin heeft de man stukken overgelegd waaruit blijkt dat [voormalige werkgever] hem een gefaseerde inkomensvermindering had opgelegd. Het hof acht derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de man geen keus had wat betreft de beëindiging van zijn dienstverband bij [voormalige werkgever] en evenmin dat ook bij voortzetting van het dienstverband bij [voormalige werkgever] was te verwachten dat het inkomen van de man substantieel zou worden verminderd.
7. Gelet op het voorgaande dient er van te worden uitgegaan dat de inkomensvermindering bij de man door eigen toedoen van de man is veroorzaakt. Het hof is van oordeel dat de man in het belang van zijn minderjarige kinderen deze inkomensvermindering had moeten vermijden. Het hof zal derhalve de inkomensvermindering van de man buiten beschouwing laten. Dit brengt mee dat bij de beoordeling van de draagkracht van de man wordt uitgegaan van het inkomen dat de man voor de echtscheiding van partijen uit zijn dienstbetrekking bij [voormalige werkgever] had.
8. Niet is gesteld of gebleken dat zich sedert de echtscheiding van partijen substantiële wijzigingen in de lasten van de man hebben voorgedaan. Weliswaar zijn de woonlasten van de man na de aanschaf van zijn huidige woning te [woonplaats] iets toegenomen, maar de man heeft hierover zelf verklaard dat de lasten van zijn huidige woning ten opzichte van de woonlasten die hij had toen hij nog alleen in de voormalige echtelijke woning te [voormalige woonplaats] woonde ongeveer gelijk zijn gebleven. De overige door de man aangevoerde lasten zijn niet van zodanige omvang dat de man bij voldoening aan zijn onderhoudsplicht ten opzichte van de kinderen van partijen, zoals vastgesteld bij beschikking van 6 oktober 1998, daardoor in een situatie wordt gebracht dat hij feitelijk niet meer in eigen onderhoud kan voorzien.
9. Gelet op het voorgaande wordt de man in staat geacht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen van f 750,- exclusief de wettelijke verhoging per kind per maand te (blijven) voldoen. Nu niet is gesteld of gebleken dat de draagkracht van de vrouw meer bedraagt dan de resterende behoefte van de kinderen, zal de door de man te betalen bijdrage niet worden gewijzigd en behoeft de draagkracht van de vrouw geen verdere behandeling.
10. Het voorgaande brengt mee dat de beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd en dat er opnieuw zal worden beslist zoals hieronder aangegeven.
11. Nu partijen gewezen echtgenoten zijn, worden de kosten van het geding in hoger beroep gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep
en opnieuw beslissende:
wijst het verzoek van de man tot wijziging van de overeenkomst d.d. 14 september 1998 en van de beschikking van 6 oktober 1998 van de rechtbank te Assen af;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Aldus gegeven door mrs Boon, voorzitter, Wachter en Laagland, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 24 juli 2002.