4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Naar luid van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel q, van de Wet is - voor zover hier van belang - onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden vrijgesteld van overdrachtsbelasting de verkrijging van landerijen tot een oppervlakte niet groter dan de oppervlakte van de naburige landerijen welke de verkrijger reeds gedurende ten minste vijf jaar in eigendom heeft, mits de verkrijging in het belang is van een verbetering van de landbouwstructuur; verkrijgingen binnen een tijdsverloop van vijf jaar door dezelfde verkrijger worden als één verkrijging beschouwd.
4.2 De belanghebbende beroept zich op de Resolutie van 7 februari 1973, nr. B72/23 101 (: de Resolutie). In deze Resolutie heeft de staatssecretaris - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
"Ik keur voor zoveel nodig met toepassing van art. 63 AW goed, dat landerijen die bij een ruilverkavelingsake aan de verkrijger zijn toegedeeld, geacht worden voor de eis van vijfjarig bezit in de plaats te zijn getreden van door de verkrijger in de ruilver-kaveling ingebrachte landerijen.
Deze goedkeuring brengt met zich mede, dat de vrijstelling in dit geval toepassing kan vinden, mits uiteraard de verkrijging in het belang is van de verbetering van de landbouwstructuur en ten aanzien van de ingebrachte landerijen aan de eis van vijfjarig bezit is voldaan. Voorts is de verkregen oppervlakte slechts vrij voor zover die - eventueel tezamen met verkrijgingen binnen een tijdsverloop van vijf jaar door dezelfde verkrijger - de oppervlakte niet overtreft van de landerijen, die de verkrijger heeft ingebracht of die aan hem zijn toebedeeld. Bijvoorbeeld: ingebracht 10 ha, toegedeeld 12 ha, verkrijging 15 ha (geen eerdere verkrijgingen). Vrij 10 ha".
4.3 Vaststaat dat de belanghebbende op 15 december 1995 19.23.40 ha aan landerijen heeft verkregen en dat de belanghebbende in de vijf jaar voorafgaand aan genoemde datum (in 1991 en in 1993) 6.06.00 ha (respectievelijk 2.96.40 ha en 3.09.60 ha) aan landerijen heeft verkregen. Binnen een tijdsverloop van vijf jaar heeft de belanghebbende derhalve 25.29.40 ha aan landerijen verkregen. Gelet op de Resolutie is voor de toepassing van de vrijstelling ex artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel q, van de Wet de ingebrachte 8.81.20 ha aan landerijen aan te merken als landerijen die de belanghebbende in de zin van genoemd artikel reeds gedurende ten minste vijf jaar in eigendom had, zodat de (totale) verkrijging van 25.29.40 ha tot een oppervlakte van 8.81.20 ha is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Daar in de vijf jaar voorafgaand aan de verkrijging van 15 december 1995 reeds een oppervlakte van 6.06.00 ha is vrijgesteld van overdrachtsbelasting, kan er thans nog een oppervlakte van 2.75.20 ha worden vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
4.4 Anders dan de belanghebbende meent, kan - nu de belanghebbende 45.21.57 ha aan landerijen buiten het kader van de kavelruil aan de gemeente Lemsterland heeft verkocht en hij slechts 8.81.20 ha aan landerijen in de kavelruil heeft ingebracht - de hem toegedeelde 34.46.75 ha aan landerijen op grond van de Resolutie niet (volledig) worden aangemerkt als naburige landerijen welke de verkrijger reeds gedurende ten minste vijf jaar in eigendom heeft ("oud" bezit). Belanghebbendes stelling dat de eerder vrijgestelde oppervlakte van 6.06.00 ha dient te worden gerelateerd aan de hem toegedeelde landerijen van 34.46.75 ha, kan het gerechtshof dan ook niet volgen.
4.5 Aan belanghebbendes grieven inhoudende dat door toepassing van de Resolutie de in zijn situatie zich voordoende onbevredigende resultaten niet worden weggenomen, kan het gerechtshof niet tegemoet komen. Het gerechtshof is niet bevoegd zich uit te spreken over de toepassing van de hardheidsclausule.
4.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de inspecteur van de verkrijging van 19.23.20 ha aan landerijen terecht slechts een oppervlakte van 2.75.20 ha heeft vrijgesteld van overdrachtsbelasting en dat hij derhalve de naheffingsaanslag op een juist bedrag heeft vastgesteld.
4.7 De inspecteur heeft mitsdien het gelijk aan zijn zijde.