ECLI:NL:GHLEE:2002:AE6282

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 828/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.S. Pruiksma
  • M. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaak in het kader van de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak gelegen aan de a-straat 2 te Z, vastgesteld door de heffingsambtenaar op ƒ 365.000,-- per 1 januari 1999. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, welke door de heffingsambtenaar is gehandhaafd in een uitspraak van 25 september 2001. De belanghebbende heeft hierop beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden, dat op 2 augustus 2002 uitspraak deed.

De procedure begon met de indiening van het beroepschrift op 31 oktober 2001, gevolgd door een verweerschrift van de heffingsambtenaar op 15 februari 2002. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 juni 2002, waarbij zowel de belanghebbende als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en voerde aan dat deze te hoog was vastgesteld, terwijl de heffingsambtenaar zijn standpunt onderbouwde met vergelijkingspercelen.

Het Gerechtshof oordeelde dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast is geslaagd en dat de door hem aangedragen vergelijkingspercelen een redelijke afspiegeling van de markt vormden. De belanghebbende's argumenten over overlast en andere omstandigheden werden door het hof als onvoldoende relevant beschouwd voor de waardevaststelling. Uiteindelijk verklaarde het hof het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak door de heffingsambtenaar werd bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien het hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in die kosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 828/01 2 augustus 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Sneek (: de heffingsambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de ten aanzien van hem genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Ingevolge de Wet heeft de heffingsambtenaar de waarde met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 2 te Z bij beschikking vastgesteld op een bedrag van ƒ 365.000,--.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de heffingsambtenaar voormelde waarde bij de bestreden uitspraak van 25 september 2001 gehandhaafd.
1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 31 oktober 2001 ter griffie is ingekomen.
1.4 De heffingsambtenaar heeft op 15 februari 2002 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.5 Op 12 juni 2002 is bij het gerechtshof een schrijven van de belanghebbende ingekomen. Hiervan is een afschrift aan de heffingsambtenaar gezonden.
1.6 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 24 juni 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar de belanghebbende alsmede de gemachtigde van de heffingsambtenaar, de heer A, aanwezig waren.
1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Bij beschikking van 31 maart 2001 is door de heffingsambtenaar ten aanzien van de belanghebbende als eigenaar en/of gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 2 te Z (: de onroerende zaak) de waarde van die onroerende zaak vastgesteld. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De onroerende zaak betreft een in circa 1979 gebouwde geschakelde woning.
2.2 De door de heffingsambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum 1 januari 1999 ƒ 365.000,-- Bij de bestreden uitspraak is deze vastgestelde waarde gehandhaafd.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Partijen twisten over de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1999.
3.2 De belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
3.3 De heffingsambtenaar bestrijdt belanghebbendes grieven.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de Wet wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen.
4.3 Op de heffingsambtenaar rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 1999 - met inachtneming van de Wet - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde heeft de heffingsambtenaar in zijn verweerschrift een drietal vergelijkingspercelen aangedragen. Het bij het verweerschrift gevoegde "Rapport vergelijkingen" bevat een overzicht van de belangrijkste objectkenmerken alsmede een aantal foto's van de vergelijkingspercelen en de onderhavige onroerende zaak.
4.4 Naar het oordeel van het gerechtshof is de heffingsambtenaar in de op hem rustende bewijslast geslaagd. De door de heffingsambtenaar aangedragen vergelijkingspercelen zijn een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de waardepeildatum. De verschillen tussen deze vergelijkingspercelen en belanghebbendes onroerende zaak zijn in het voornoemde "Rapport vergelijkingen" voldoende tot uitdrukking gebracht. Deze verschillen zijn niet van een zodanige omvang dat de opgevoerde vergelijkingspercelen te dezen niet goed bruikbaar zijn. Aan de door de belanghebbende aangedragen vergelijkingspercelen gaat het gerechtshof voorbij, omdat de heffingsambtenaar niet, althans onvoldoende, bestreden heeft gesteld dat er ten aanzien van deze percelen rond de waardepeildatum geen verkoopcijfers zijn gerealiseerd.
4.5 Het gerechtshof gaat voorbij aan belanghebbendes grieven betreffende de door de belanghebbende gestelde vele vormen van overlast. Zo er al sprake was van zich in de omgeving van de onroerende zaak voordoende overlast, is het gerechtshof van oordeel dat de mogelijk hieruit voortvloeiende waardedrukkende invloed evenzeer gold voor de door de heffingsambtenaar aangedragen - zeer nabijgelegen - vergelijkingspercelen. Nu de heffingsambtenaar de door hem vastgestelde waarde aan de hand van deze vergelijkingspercelen heeft onderbouwd, gaat het gerechtshof er vanuit dat een eventueel waardedrukkend effect van de bedoelde overlast in de onderhavige waardevaststelling is verdisconteerd. Met betrekking tot de door de belanghebbende aangegeven problemen omtrent de skateboardbaan zij overigens opgemerkt dat deze skateboardbaan - naar blijkt uit de bij belanghebbendes brief d.d. 10 juni 2002 gevoegde krantenartikelen - pas na aanvang van het onderwerpelijke tijdvak is geplaatst, zodat de door de belanghebbende omschreven problemen bij de beoordeling van de thans in geding zijnde waardevaststelling niet relevant zijn. De door de belanghebbende gestelde hinder als gevolg van de toenemende aanwezigheid van lesauto's bij zijn onroerende zaak, acht het gerechtshof te subjectief van aard om hiermee bij de waardevaststelling rekening te houden. Het ligt naar het oordeel van het gerechtshof namelijk niet voor de hand dat de aanwezigheid van lesauto's enige invloed van betekenis heeft op de waarde van de onroerende zaak in de zin van de Wet. Het tegendeel heeft de belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. De overige specifiek voor de onroerende zaak geldende vormen van overlast (inzake het uitzicht en de ligging) heeft de heffingsambtenaar - zoals hij niet, althans onvoldoende, weersproken verklaard - bij de waardevaststelling voldoende in aanmerking genomen.
4.6 Ook anderszins zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die een verlaging van de vastgestelde waarde rechtvaardigen.
4.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de heffingsambtenaar het gelijk aan zijn zijde heeft.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 2 augustus 2002 door mr. H.S. Pruiksma, vice-president, in tegenwoordigheid van de griffier mevr. mr. M. Hiemstra en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 7 augustus 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.