5. De overwegingen omtrent het geschil.
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 29a, lid 1, van de Wet (tekst 1998) wordt, samengevat weergegeven, het voordeel uit aandelen in een niet in Nederland gevestigde vennootschap waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en waarvan de bezittingen grotendeels, onmiddellijk of middellijk, bestaan uit beleggingen, jaarlijks ten minste gesteld op 6 percent van de waarde welke bij het begin van het kalenderjaar in het economische verkeer aan de aandelen kan worden toegekend, terwijl dit percentage wordt verlaagd tot 4,8 indien blijkt dat de bezittingen van de vennootschap grotendeels bestaan uit andere bezittingen dan schuldvorderingen.
In lid 2 van dit artikel is vervolgens bepaald dat onder aandelen in een in het eerste lid bedoelde vennootschap mede worden begrepen de lidmaatschapsrechten van en belangen bij niet in Nederland gevestigde verenigingen, niet onder het eerste lid vallende rechtspersonen en doelvermogens.
In lid 4 van dit artikel is bepaald dat het in het eerste lid bepaalde geen toepassing vindt op onder meer het voordeel uit aandelen in vennootschappen waarvan de feitelijke werkzaamheden aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden.
5.2 In artikel 44a, lid 1, van de Wet worden niet in Nederland gevestigde fondsen ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, waarbij van de deelgerechtigdheid in die fondsen blijkt uit bewijzen van deelgerechtigdheid welke uitsluitend kunnen worden vervreemd aan die fondsen of aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, gelijkgesteld aan fondsen voor gemene rekening als omschreven in artikel 2, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, waarvan de deelgerechtigdheid vervolgens worden gelijkgesteld met aandelen in vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld.
5.3 De inspecteur stelt dat, gelet op vorenvermelde wetsbepalingen, artikel 29a van de Wet van toepassing is op deelname in het K 1 Fonds.
Door belanghebbende wordt deze stellingname bestreden met het argument dat artikel 29a is geschreven voor de situatie dat belastingheffing wordt ontgaan door opbrengsten, welke normaliter zouden zijn belast, onder te brengen bij een niet in Nederland belaste buitenlandse beleggingsmaatschappij. Toepassing van artikel 29a zou, volgens belanghebbende, in het onderhavige geval strijdig zijn met de reden waarom artikel 29a in de Wet is opgenomen.
5.4 Daargelaten belanghebbendes vorenomschreven stellingname, nu naar 's hofs oordeel het K 1 Fonds reeds valt binnen het bepaalde in artikel 29a, lid 2, als vorenvermeld, zijn de in dat artikel vervatte bepalingen van toepassing op het K 1 Fonds. Het door de inspecteur gedane beroep op het in artikel 44a van de Wet bepaalde, wat daar ook van zij, kan derhalve buiten beschouwing blijven.
5.5 Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat de werkzaamheden van het K 1 Fonds aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden, zodat ingevolge het bepaalde in lid 4 van artikel 29a geen fictief rendement dient te worden toegerekend. Hij stelt dat het K 1 Fonds particuliere personen in staat stelt deel te nemen in speculatieve transacties op de valutatermijnmarkt en bepleit dat de resultaten daarvan rechtstreeks aan hem worden toegerekend.
5.6 Blijkens het prospectus van het K 1 Fonds, zoals dat in afschrift door belanghebbende aan de inspecteur ter beschikking is gesteld en tot de gedingstukken behoort, omvatten de bezigheden van het K 1 Fonds het aantrekken van gelden van beleggers uitsluitend om daarmee door normale transacties op de termijnmarkten voor goederen en financiële waarden ten behoeve van die beleggers voordelen te behalen. Hieruit volgt dat dat de werkzaamheden van het K 1 Fonds niet wezenlijk en dus niet aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden. De omvang van de daarmee te lopen risico's doen aan vorenstaande conclusie niet af.
Toepassing van artikel 29a, lid 1, van de Wet leidt met het vorenstaande niet tot een uitkomst die in strijd is met de strekking van de wet, zodat de (corrigerende) uitzondering van lid 4 van dat artikel buiten toepassing dient te blijven.
De door belanghebbende in verband hiermee bepleite "transparance fiscale" kan dientengevolge niet worden toegepast.
5.7 Nu de twee door belanghebbende genoemde personen, bij wie deelname in het K 1 Fonds buiten de heffing van inkomstenbelasting zou zijn gebleven, niet vallen onder de competentie van de inspecteur en derhalve niet op die grond een "meerderheid van gevallen" vertegenwoordigen, en bovendien gelet op het namens belanghebbende gestelde totale aantal Nederlandse deelnemers ook in absolute zin geen meerderheid van gevallen vormen, gaat belanghebbendes beroep op toepassing van het gelijkheidsbeginsel niet op.
De opmerking van belanghebbende ter zitting dat, voor zover hij weet, bij niemand van de circa 100 Nederlandse deelnemers in het
K 1 Fonds een fictief rendement belast is geweest, is te vaag om tot succes te kunnen leiden.
5.8 Daar voor het overige de omvang van de door de inspecteur toegepaste correctie tussen partijen niet in geschil is, is het beroep ongegrond.
5.9 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.