2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 De belanghebbende, geboren in 1970, was in 1995 in dienstbetrekking werkzaam bij D B.V. te L. Op 12 februari 1993 heeft hij de te M gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E B.V. (de BV) opgericht.
Het maatschappelijk kapitaal van de BV bedraagt nominaal
¦ 120.000,- waarvan geplaatst en volgestort ¦ 40.000,-.
2.2 Enig aandeelhouder en bestuurder van de BV was tot 19 juli 1995 de belanghebbende; vanaf deze datum staat bij de kamer van Koophandel als bestuurder zijn vader ingeschreven, die sinds 12 maart 1994 reeds algemeen gevolmachtigde was. Nadat hij van 25 november 1996 tot 28 april 1997 weer bestuurder was geweest, verkocht de belanghebbende op 7 augustus 1997 39 van zijn 40 aandelen in de BV aan zijn vader.
2.3 Eveneens op 19 juli 1995 heeft de Generale Bank te N aan de BV een krediet verstrekt van ¦ 90.000,- met als onderpand (2e hypotheek) de aan de belanghebbende in eigendom toebehorende en aan zijn vader verhuurde woning a-straat 44 te M. In mei 1997 is dit (tot ¦ 102.000,- opgelopen) krediet afgelost uit de verkoopopbrengst van deze woning.
2.4 In belanghebbendes aangiften voor de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen over de jaren 1995, 1996 en 1997 wordt geen melding gemaakt van zijn aandelenbezit en van zijn bestuursfuncties bij de BV, noch van inkomsten uit of met deze functies en (de verkoop van) dit bezit verkregen.
2.5 Voor de vennootschapsbelasting over het jaar 1995 heeft de BV een belastbaar bedrag aangegeven van negatief ¦ 8.857,-; over de jaren 1996 en 1997 zijn geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend.
2.6 Pogingen van de inspecteur om begin 1999 een boekenonderzoek in te stellen bij de BV leden schipbreuk doordat de gehele administratie na de aankondiging van het onderzoek is verdwenen; naar de verklaring van belang-hebbendes vader is de koffer, waarin hij deze voor ordening had meegenomen naar O, bij de terugreis op of omstreeks 20 februari 1999 zoekgeraakt.
2.7 Niettemin heeft de inspecteur met betrekking tot de activiteiten van de BV, die volgens de bestuurders tot en met 1997 te verwaarlozen zijn, uit informatie van derden nog wel het een en ander boven water gekregen. Dit heeft geleid tot vaststelling van de belastbare bedragen van de BV voor 1995 op ¦ 37.951,-, voor 1996 op ¦ 107.500,- en voor 1997 op ¦ 392.156,-. De dienovereenkomstig opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting over 1995 (met 50 % boete) en de aanslagen over 1996 en 1997 zijn ook na bezwaar gehandhaafd, en staan dus onherroepelijk vast. Dat tegen deze uitspraken geen beroep is ingesteld heeft belanghebbendes adviseur tegenover de inspecteur daaruit verklaard dat bij de BV toch niets te verhalen zou zijn. Hetzelfde geldt voor opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de jaren 1995 tot en met 1998.
2.8 In de BV zijn de winsten van de jaren 1995, 1996 en 1997 niet meer aanwezig, terwijl de bestuurders de voormelde bedragen niet als ontvangen arbeidsbeloning hebben aangegeven. De inspecteur stelt dat de belanghebbende daarvoor alsnog als aandeelhouder in de heffing van inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen moet worden betrokken omdat er sprake zou zijn van onmiddellijke of middellijke uitdelingen van winst. De middellijke winstuitdeling ziet hij in het eventueel laten door de belanghebbende aan zijn vader van door deze aan de BV onttrokken winsten.
2.9 De belanghebbende ontkent in de jaren 1995, 1996 en 1997 inkomsten in welke vorm dan ook uit de BV te hebben genoten. In de onder 2.2 genoemde periodes zou hij slechts op papier bestuurder zijn geweest, terwijl feitelijk zijn vader deze functie vervulde. Ook zijn aandeelhouderschap zou slechts een formaliteit zijn geweest; alle verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid met betrekking tot de BV lag bij zijn vader. Indien de BV al winsten mocht hebben gemaakt, zoals door de inspecteur verondersteld, dan zijn die niet bij hem terechtgekomen; zijn vader had bij de BV alle touwtjes in handen. De belanghebbende verzoekt daarom vernietiging van de bestreden uitspraak en van de daarbij gehandhaafde navorderingsaanslag, alsmede veroordeling van de inspecteur in de kosten van bezwaar en beroep.
2.10 De bestreden navorderingsaanslag (zonder verhoging) betreft ¦ 177.421,- aan inkomsten die de belanghebbende naar het vermoeden van de inspecteur uit de BV heeft genoten en niet aangegeven: In de tweede helft van 1996 is aan de BV een beschikking (verleggingsregeling) afgegeven op grond van artikel 23, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Deze beschikking had te maken met de invoer van schoenen uit Tsjechië, een handel die volgens belanghebbendes vader niets is geworden. Belanghebbendes adviseur noteerde in een prognose onderneming 1997 echter: "Tevens bent U momenteel bezig met het importeren van schoenen, gereedschap en machines uit Slowakije en Tsjechië" en noemde daarbij omzetcijfers van ¦ 400.000,- voor 1996 en ¦ 1.000.000,- voor 1997.
Sinds medio 1995 omvat het doel van de vennootschap ook bluswerkzaamheden. In de prognose onderneming 1997 wordt gesproken over een omzet van ¦ 843.750,-. Aangenomen wordt dat deze werkzaamheden daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Dit wordt bevestigd door aantekeningen uit het kredietdossier uit september 1996 van de Generale Bank. Daarin wordt melding gemaakt van het feit dat F laswerkzaamheden heeft uitbesteed aan de BV. Deze en nog enige andere lasrelaties werden ook genoemd in een brief d.d. 12 juni 1995 van belanghebbendes adviseur aan Credit Lyonnais Bank N.V. te N.
Na aftrek van ¦ 739.600,- aan loon- en andere kosten resteert een resultaat van ¦ 104.150,-. Bij gebrek aan betere gegevens heeft de inspecteur de voormelde cijfers als volgt in aanmerking genomen:
- brutowinst schoenen 25 % ¦ 200.000,-
- winst laswerkzaamheden ¦ 104.150,-
¦ 304.150,-
Deze winst is niet meer in de BV aanwezig en voor de onttrekking kan tot het einde van zijn aandeelhouderschap (7-8-1997) geen ander dan de belanghebbende als begunstigde worden aangewezen;
toerekening: 7/12 x ¦ 304.150,- = ¦ 177.421,-.
2.11 Als getuige heeft belanghebbendes vader ter zitting onder meer verklaard:
Ik weet uit eigen wetenschap waar deze procedures om gaan. Ik heb geen schoenen ingevoerd uit Tsjechië. De Tsjechen hebben een proefmonster van 80 schoenen ingevoerd in Nederland. Ik heb verder niet met Tsjechië gehandeld. Ik heb wat betreft laswerkzaamheden geen contract gesloten met G, en er zijn mij ook geen contracten met G bekend. (.....)
Ik was destijds feitelijk bestuurder van de BV en ik heb geen andere personen gemachtigd om de vorengenoemde transacties voor mij uit te voeren. Alleen de heer H heeft een volmacht gehad tijdens mijn detentie in 1996. Hij is toen voor de BV naar Tsjechië geweest. Andere volmachten zijn er niet geweest. De heer H is in 1996 gevolmachtigd geweest. Die volmacht is tijdens mijn detentie schriftelijk geregeld. De schoenentransactie was een initiatief van H met een zekere Jan. De invoerheffing1) is geheel kwijtgescholden. (.....) Ik heb contact gehad met de bank voor een krediet. Toen heb ik als prognose gezegd dat ik contracten kon krijgen met G en met andere bedrijven.
1) in feite ging het om een boete