Beschikking d.d. 21 augustus 2002
Rekestnummer 0200077
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna ook te noemen: de man,
procureur mr P.R. van den Elst,
advocaat mr M. Verheul,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna ook te noemen: de vrouw,
toevoeging,
procureur mr P.H. Redeker,
advocaat mr J.M. Pol.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 22 januari 2002 heeft de rechtbank te Assen het verzoek van de vrouw tot wijziging van de beschikking van 23 april 1996 van de rechtbank te Assen toegewezen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op 6 januari 1990, met ingang van 19 april 2001 bepaald op 363,02 euro (f 800,--) per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 18 maart 2002, heeft de man verzocht voornoemde beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de bijdrage ten behoeve van [minderjarige] zal worden vastgesteld op 142,59 euro (f 314,22) per maand met ingang van 19 april 2001, althans een dusdanig lager bedrag vast te stellen als het hof billijk acht.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 mei 2002, heeft de vrouw het verzoek bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief d.d. 27 juni 2002 van mr Verheul, met bijlagen.
Ter zitting van 11 juli 2002 is de zaak behandeld.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Het huwelijk van partijen is op 1 oktober 1991 ontbonden.
2. Bij beschikking van 23 april 1996 heeft de rechtbank een eerder opgelegde kinderbijdrage gewijzigd en - voor zover hier van belang - met ingang van 1 januari 1996 bepaald op f 60,-- per maand.
3. Bij inleidend verzoekschrift d.d. 19 april 2001 heeft de vrouw verzocht - onder wijziging van voornoemde beschikking van 23 april 1996 - de bijdrage ten behoeve van [minderjarige] met ingang van 1 januari 2001 vast te stellen op f 800,--.
De geschilpunten
4. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de behoefte van [minderjarige] (grief 6);
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- de woonlasten, de gehanteerde alimentatievrije voet en het draagkrachtpercentage (grief 2);
- de woonlasten (grief 3), waaronder de aflossing levensverzekering (grief 1);
- de aflossing van de schuld aan de partner van de man (grief 5);
- de verdeling ter voorziening in de behoefte van de kinderen (grief 4);
- de draagkracht van de vrouw (grief 7).
De behoefte van [minderjarige]
5. Partijen verschillen van mening over de omvang van de behoefte van [minderjarige].
6. De kinderbijdrage zal conform de Trema normen worden bepaald. Uitgaande van de CBS-Nibud tabel met betrekking tot het eigen aandeel in de kosten van kinderen, de leeftijd van [minderjarige] en het inkomen van de man, is het hof van oordeel dat de behoefte van [minderjarige] in redelijkheid dient te worden bepaald op f 880,-- per maand.
De woonlasten, de alimentatievrije voet en het draagkrachtpercentage
7. Tussen partijen is in geschil of in de berekening rekening moet worden gehouden met de gehele woonlasten dan wel met de helft daarvan. Voorts verschillen partijen van mening of moet worden uitgegaan van de norm van een alleenstaande dan wel van een gezin.
8. Gelet op het feit dat de huidige partner van de man voldoende inkomen geniet om in eigen levensonderhoud te voorzien, zal - zoals gebruikelijk - rekening worden gehouden met de helft van de woonlasten en dient - mede gelet op hetgeen hierna nog in rechtsoverweging 18 zal worden overwogen - te worden uitgegaan van de alimentatievrije voet en een draagkrachtpercentage naar de norm van een alleenstaande.
De woonlasten
9. Uit de bij de brief van 27 juni 2002 van mr Verheul overgelegde bijlagen 1, 2 en 3 en de behandeling ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de woonlasten van de man en zijn partner sedert 31 oktober 2000 als volgt zijn samengesteld:
- (afgerond) 467 euro (f 1.029,--) per maand aan hypotheekrente betreffende het beleggingsdeel van de hypotheek (in hoofdsom groot 109.814 euro tegen 5,1 % rente);
- (afgerond) 93 euro (f 205,--) per maand aan hypotheekrente betreffende het aflossingsvrije deel van de hypotheek (in hoofdsom groot 21.781 euro tegen 5,1 % rente);
- (afgerond) 156 euro (f 344,--) per maand aan premie betreffende de beleggingsverzekering gekoppeld aan de hypotheek.
10. Het hof zal, nu de ingangsdatum van de vast te stellen onderhoudsverplichting van de man jegens [minderjarige] 19 april 2001 is, in de draagkrachtberekening met de helft van de hiervoor vermelde woonlasten rekening houden onder meer gelet op het feit dat deze - in aanmerking genomen het netto inkomen van de man - niet onredelijk hoog zijn.
De lening verstrekt door de partner van de man
11. Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag of met de (aflossing op de) lening (verstrekt door de partner van de man) rekening moet worden gehouden in de berekening van de draagkracht.
12. De man heeft ter zitting aangegeven dat het - anders dan zou kunnen worden afgeleid uit de procedure in eerste aanleg - in de onderhavige zaak enkel één aflossingsbedrag van
f 350,-- betreft. Deze f 350,-- wordt afgelost op een bedrag dat de man van zijn partner heeft geleend ter financiering van de verbouwing van de woning.
13. De man heeft de stelling dat hij een lening heeft moeten aangaan bij zijn partner teneinde de verbouwing van de woning te financieren, in het licht van het verweer van de vrouw onvoldoende onderbouwd. Dit brengt mee dat niet aannemelijk is geworden dat de man voor dit doel een lening is aangegaan bij zijn partner, zodat met de (aflossing op de) lening geen rekening zal worden gehouden in de berekening van de draagkracht van de man.
Het nieuwe gezin van de man en de verdeling van zijn draagkrachtruimte
14. De vraag moet onder ogen worden gezien wat in een situatie als de onderhavige waarin de man een nieuw gezin heeft gevormd, jegens het niet in het gezin verblijvende kind als redelijk moet worden beschouwd.
15. Ter beantwoording van deze vraag moet zowel jegens de kinderen in het "oude" gezin als jegens de kinderen in het nieuwe gezin worden bepaald wat redelijk is. Het enkele feit dat de man in een nieuw gezin leeft, is echter onvoldoende om een lager bedrag te bepalen dan anders zou worden vastgesteld. De omstandigheden van het geval kunnen hier echter wel toe leiden, waarbij onder meer van belang zijn: de mate waarin de voor het kind verlangde bijdrage een redelijk bestaansniveau van het nieuwe gezin zou aantasten, de aanwezigheid van kinderen in het nieuwe gezin en de mogelijkheden voor de man en diens nieuwe partner om zich door werkzaamheden verder inkomsten te verwerven.
16. Rekening houdend met het bestaansniveau van het nieuwe gezin van de man, het feit dat de man samen met zijn partner twee kinderen heeft en de omstandigheid dat zowel de man als zijn partner inkomsten uit arbeid geniet en voorts gelet op het feit dat de man - overeenkomstig het bepaalde in titel 17, Boek 1 BW - onderhoudsplichtig is jegens een aantal minderjarige kinderen, geboren uit verschillende huwelijken c.q. relaties, terwijl zijn draagkracht niet voldoende is om aan deze verplichtingen volledig te voldoen, is het hof van oordeel dat het voor onderhoud beschikbare bedrag tussen die kinderen moet worden verdeeld, in beginsel gelijkelijk tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een duidelijk verschil in behoefte.
17. Niet is gesteld of gebleken dat er omstandigheden zijn die in dit concrete geval rechtvaardigen dat voorrang moet worden verleend aan een alimentatiebijdrage ten behoeve van [minderjarige] boven de verplichting van de man om een bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen in zijn huidige gezin.
18. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het redelijk is de bijdrage ten behoeve van [minderjarige] vast te stellen door het voor alimentatie beschikbare deel van de draagkrachtruimte van de man gelijkelijk te verdelen over de drie minderjarige kinderen van de man.
Vaststelling van de draagkracht van de man
19. Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste gegevens waaronder die in de beschikking waarvan beroep wordt de draagkracht van de man berekend als volgt.
Daarbij zal het hof de tarieven van 2001 toepassen, nu zowel de rechtbank als de man van voornoemde tarieven in de berekening van de draagkracht van de man zijn uitgegaan. Voorts zal het hof - anders dan de man - de gehele bruto berekening opnemen, nu van een andere hypotheekrente uit wordt gegaan.
Daarnaast zal het hof voorbij gaan aan de betwisting door de vrouw van de (hoogte van de) begrafenis-, omgangs- en oppaskosten, nu deze posten reeds in de in de bestreden beschikking weergegeven berekening door de rechtbank zijn opgenomen en de vrouw geen incidenteel appel heeft ingesteld doch slechts verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de man.
Bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking f 84.229 +
Vakantietoeslag ( 8%) f 6.738 +
Belaste onkostenvergoedingen f 2.556 +
Ingehouden pensioenpremie f 1.955 -
VUT/FPU-premie f 2.343 -
--------------
Loon voor de premies werknemersverzekeringen f 89.225
Premie WW (of pseudo-premie) 5.25% van f 87957-f 30537 f 3.015
-------------- -
Inkomsten uit arbeid f 86.210
Belastbaar loon (a) f 86.210
Eigenwoningforfait f 843 +
Rente en kosten (hypotheek)schuld f 7.404 -
--------------
Belaste inkomsten uit eigen woning f - 6.561
-------------
Belastb. inkomen uit werk en woning, box 1 f 79.649
- f 10600 schijf 32,35 %
- f 10058 schijf 37,6 %
- f 8454.18 schijf 42 %
IB box 1 IB (geen bijzonderheden) f 29.112 +
Inkomensheffing box 1 f 29.112 +
Heffingskorting (alg.+arb.) f 5.500 -
_______________________________________________________________________
Berekening besteedbaar inkomen
Inkomen box 1:
Inkomsten uit arbeid na inhoudingen f 86.210
Totaal inkomsten f 86.210
Totaal aan inkomstenbelasting (heffingskorting f 5500) f 23.612 -
-------------- +/-
Besteedbaar inkomen per jaar f 62.598
Besteedbaar inkomen per maand f 5.217
Berekening draagkracht
Alimentatievrije voet f 1.281
Hypotheekrente f 617
Aflossing hypotheek f 172
Forfait overige eigenaarslasten f 88
Premie begrafenisverzekering f 8
Kosten omgangsregeling f 167
Oppaskosten f 400
------------- +
Draagkrachtloos inkomen per maand f 2.733
-------------- -
Draagkrachtruimte per maand f 2.484
Van de draagkrachtruimte is 60 %, derhalve afgerond f 1.490,-- per maand beschikbaar voor alimentatie. Bij gelijkelijke verdeling van het voor alimentatie beschikbare deel van de draagkrachtruimte over de drie minderjarige kinderen van de man, blijkt dat de man in staat is ten behoeve van [minderjarige] een bijdrage van afgerond f 497,-- per maand te voldoen.
De draagkracht van de vrouw
20. Tussen partijen is in geschil of de vrouw draagkracht heeft, en zo ja, in hoeverre zij kan bijdragen in de kosten van [minderjarige].
21. In beginsel dienen onderhoudsplichtigen naar rato van hun draagkracht te voorzien in de kosten van de kinderen.
22. Gelet op de omstandigheid dat de man blijkens de draagkrachtberekening een bijdrage ad f 497,-- per maand kan betalen en nu niet is gesteld of gebleken dat de draagkracht van de vrouw meer bedraagt dan de resterende behoefte van [minderjarige] per maand, zal voormelde bijdrage aan de man worden opgelegd en behoeft de draagkracht van de vrouw geen verdere behandeling.
Slotsom
23. Op grond van het voorgaande zal de beschikking waarvan beroep worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijzigt de beslissing van de rechtbank te Assen van 23 april 1996 en bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige], geboren op 6 januari 1990, met ingang van 19 april 2001 op f 497,-- (225,53 euro) per maand vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering dat aan de man op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarige kan of zal worden verleend;
bepaalt dat deze bijdrage voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs Boon, voorzitter, Melssen en Zwinkels, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 21 augustus 2002.