2.1 De belanghebbende was in het onderhavige jaar sinds 30 november 1993 indirect in het bezit van één vijfde deel van het aandelenkapitaal van het Aannemersbedrijf A B.V. (: de B.V.).
2.2 Aan de B.V. werd met ingang van 3 september 1992 voorlopige surcéance van betaling verleend, waarbij mr. B, verbonden aan C c.s. Advocaten, als bewindvoerder (: de bewindvoerder) werd benoemd. De surcéance van betaling van de B.V. is op 1 juni 1995 beëindigd door homologatie van akkoord.
2.3 De B.V. heeft op 5 september 1985, tezamen met D B.V., van de Stichting E de economische eigendom van het voormalige ziekenhuiscomplex F gelegen aan de a-straat te Z (: het ziekenhuiscomplex) gekocht voor een bedrag van ƒ 2.100.000,--. Medio 1990 is het samenwerkingsverband met D B.V. ontbonden en heeft de B.V. het gehele ziekenhuiscomplex overgenomen, waarbij werd uitgegaan van een overnameprijs van
ƒ 2.400.000,--.
2.4 Op 8 april 1991 heeft de heer G, de vader van de belanghebbende (: de vader) namens de B.V. een brief aan de Friesland Bank geschreven, welke brief betrekking had op de financiering van de (ver)bouw van een deel van het ziekenhuiscomplex. Voor de waarde van de voormalige polikliniek (: de polikliniek) heeft de B.V. daarbij een waarde gehanteerd van ƒ 1.590.000,--.
2.5 In de jaren 1991 en 1992 heeft de B.V. over de polikliniek gesproken met de H (: H). H wilde op deze locatie woningbouw realiseren.
2.6 Toen de B.V. en H begin 1993 niet tot overeenstemming bleken te kunnen komen, zijn de onderhandelingen afgebroken. De B.V. heeft vervolgens getracht aan de polikliniek een kantoorinvulling geven, doch deze poging strandde wegens gebrek aan voldoende interesse.
2.7 Eind 1993/begin 1994 kwam de vader in contact met de heer I (: de initiator), verbonden aan J. De initiator wilde in de polikliniek een sportcentrum ontwikkelen. Afgesproken is dat K B.V. (: K), een B.V. waarvan alle aandelen werden gehouden door de vader, om redenen van financiële aard mede deel zou nemen in deze planontwikkeling. K zou het onroerend goed (de polikliniek) inbrengen en de initiator zou de exploitatie voor zijn rekening nemen.
2.8 Op 10 maart 1994 heeft een taxateur van L V.O.F. op verzoek van de B.V. de polikliniek getaxeerd op ƒ 520.000,--. Daarbij is de taxateur uitgegaan van een bestemming als multifunctioneel sportcentrum en heeft de taxateur opgemerkt dat een ontwikkeling in de sfeer van de (sociale) woningbouw meer voor de hand lag.
2.9 Na de van de gemeente Z verkregen goedkeuring van de in punt 2.7 omschreven planontwikkeling werd in 1994 de voor het sportcentrum vereiste bouwvergunning aangevraagd. Tegen het verlenen van deze bouwvergunning hebben H en omwonenden procedures ingesteld, die successievelijk door de Provincie Friesland en de Raad van State werden afgewezen.
2.10 Op 29 juni 1994 heeft de advocaat van onder meer H aangegeven dat er nog steeds alternatieve bestemmingen voor de sportschool bestaan en dat H nog steeds zeer concrete plannen heeft om tot de bouw van woningen op deze locatie te komen. Een dergelijk gebruik van dit perceel past naar de mening van H beter in de omgeving.
2.11 Op 6 juli 1994 heeft de vader namens K een brief aan de initiator geschreven inzake de planontwikkeling van het sportcentrum. In deze brief gaat hij er expliciet vanuit dat de polikliniek zal worden ingebracht voor ƒ 1.500.000,--, verhoogd met een rentebijtelling.
2.12 De vader heeft op 8 juli 1994 namens K een brief aan de B.V. geschreven betreffende de aankoop van onder meer de polikliniek. Daarin gaat hij er expliciet vanuit dat de B.V. aan K de economische eigendom van het voormalige hoofdgebouw van het ziekenhuiscomplex zal overdragen voor een bedrag van ƒ 280.000,-- en de economische eigendom van de polikliniek zal overdragen voor een bedrag van ƒ 520.000,--. Dit wordt bevestigd in een brief d.d. 12 juli 1994 van de B.V. aan K. Genoemde verkoopprijzen zijn gebaseerd op de in punt 2.8 vermelde taxatie.
2.13 Op 18 juli 1994 is gecorrespondeerd tussen de initiator en de vader, zowel namens de B.V. als K, inzake de waarde van de polikliniek.
2.14 Op 22 juli 1994 is een intentieovereenkomst getekend tussen M B.V. (Y) en K betreffende onder meer de realisatie van een sportcentrum gevestigd in de polikliniek. In deze overeenkomst wordt uitgegaan van een overnameprijs van de polikliniek van ƒ 1.500.000,--, verhoogd met de notariskosten ad ƒ 21.000,-- en een bedrag van ƒ 90.000,-- ter vergoeding van rentederving.
2.15 In een overzicht aan de bewindvoerder d.d. 2 september 1994 heeft de B.V. een bedrag van ƒ 520.000,-- als waarde van de polikliniek aangegeven.
2.16 In een aan K gerichte fax d.d. 27 december 1994 heeft de initiator opgemerkt dat de grond en het casco op dat moment geen hogere commerciële waarde hebben dan ƒ 500.000,--, maar dat door de combinatie met het sportcentrum een hogere commerciële waarde ontstaat. Tevens spreekt de initiator van een bod van een andere partij.
2.17 De bouwvergunning betreffende de realisatie van het sportcentrum in de polikliniek werd op 4 januari 1995 verleend. In de loop van diezelfde maand werd door H alsmede door omwonenden bezwaar gemaakt tegen deze bouwvergunning.
2.18 Op 13 januari 1995 heeft K de samenwerking met de initiator van het sportcentrum opgezegd. Op diezelfde datum heeft K een aangepaste versie van de in punt 2.14 vermelde intentieovereenkomst aan de initiator gezonden. Op 18 januari 1995 is deze overeenkomst door beide partijen ondertekend. Wederom wordt in deze intentieovereenkomst uitgegaan van een overnameprijs van de polikliniek van ƒ 1.500.000,--, verhoogd met de notariskosten ad ƒ 21.000,-- en een bedrag van ƒ 90.000,-- ter vergoeding van rentederving. Verder is onder meer overeengekomen dat K er zorg voor draagt dat de (economische eigendom van de) polikliniek wordt overgenomen van de B.V. Tenslotte is bepaald dat de intentieovereenkomst voor 1 maart 1995 zal worden vervangen door een definitieve overeenkomst.
2.19 In ongeveer dezelfde tijd wilde de bewindvoerder de crediteuren van de B.V. een akkoord aanbieden teneinde een faillissement te voorkomen. De activa van de B.V. dienden te gelde te worden gemaakt.
2.20 Na de door de belanghebbende en haar twee broers en twee zusters (hierna tezamen: de kinderen) vervolgens getoonde belangstelling voor de polikliniek heeft de bewindvoerder toegezegd met de verkoop van de polikliniek aan de kinderen in te stemmen tegen de door een makelaar in onroerende zaken getaxeerde waarde.
2.21 Op 1 februari 1995 heeft de door de bewindvoerder aangezochte makelaar (de heer N) een taxatierapport uitgebracht. In dit rapport heeft de makelaar de totale waarde van de polikliniek getaxeerd op ƒ 25.000,--. Deze taxatie heeft plaatsgevonden voor de vermoedelijke onderhandse verkoopwaarde. Het onderhavige taxatierapport duidt het getaxeerde aan als "de voormalige polikliniek met ondergrond, erf en verder aan- en toebehoren", kadastraal bekend als "gemeente Z, sectie e, nummer 0000 deels". Voorts wordt in het taxatierapport verwezen naar een bijgevoegde plattegrond waarin het getaxeerde object binnen stippellijnen is aangegeven. Het perceel kadastraal bekend gemeente Z, sectie e, nummer 0001 (zijnde een parkeerterrein), valt buiten het door de stippellijnen aangegeven gebied. In dit taxatierapport staat - kort gezegd - vermeld dat de pogingen om een alternatieve bestemming (kantoor, wonen, bedrijvencentrum, sportacademie c.q. sportcentrum) te vinden, op niets zijn uitgelopen.
2.22 Op of omstreeks 1 maart 1995 is de intentieovereenkomst tussen M B.V. en K verlengd. Bepaald is dat deze overeenkomst voor 1 juni 1995 zal worden vervangen door een definitieve overeenkomst.
2.23 In een door de vader namens K aan de bewindvoerder geschreven brief d.d. 1 maart 1995 hanteert de vader voor de verkoop van zowel het voormalige hoofdgebouw als de polikliniek aan K een taxatiewaarde van ƒ 305.000,--, opgebouwd uit ƒ 280.000,-- voor het hoofdgebouw en ƒ 25.000,-- voor de polikliniek.
2.24 In zijn brief d.d. 7 maart 1995 gericht aan de bewindvoerder heeft de notaris, in plaats van - naar reeds was afgesproken - K, de kinderen als kopers opgevoerd.
2.25 Tijdens een op 7 maart 1995 gehouden hoorzitting van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften heeft de vader een pleitnotitie overgelegd, waarin hij de zaak van het beoogde sportcentrum heeft bepleit.
2.26 Op 20 april 1995 heeft de B.V. - blijkens de betreffende akte - aan de kinderen ieder voor een evenredig deel verkocht en geleverd (de economische eigendom van) een gedeelte van het perceel e 0002, (de polikliniek) alsmede het perceel e 0001 (het parkeerterrein) voor een totaalbedrag van ƒ 25.000,--.
2.27 Met betrekking tot het perceel e 0001 heeft de taxateur (de heer N) op 2 juli 1999 in antwoord op vragen van de inspecteur meegedeeld dat hij, zoals blijkt uit het in punt 2.21 genoemde taxatierapport, het perceel e 0001 bij de door hem uitgevoerde taxatie niet in aanmerking heeft genomen. Aan deze onbebouwde grond, waarvoor een bouwvergunning was afgegeven, zou volgens de taxateur destijds al een waarde moeten worden toegekend van
ƒ 100.000,--.
2.28 Het voormalige hoofdgebouw heeft de B.V. op 26 april 1995 verkocht en geleverd aan K voor een bedrag van
ƒ 280.000,--. Voor dit hoofdgebouw heeft geen hertaxatie plaatsgevonden.
2.29 De vader heeft op 21 april 1995 namens K een brief aan de ABN AMRO Bank geschreven inzake een offerte voor financiering van het project Y in de polikliniek. De vader is in deze brief er expliciet vanuit gegaan dat de polikliniek zal worden aangekocht voor ƒ 1.500.000,--.
2.30 De President van de rechtbank heeft, in verband met de bezwaren tegen de in punt 2.17 genoemde bouwvergunning, op 3 mei 1995 het besluit bouwvergunning d.d. 4 januari 1995 geschorst tot het moment waarop door het College van Burgemeester en Wethouders van Z op de tegen deze bouwvergunning ingediende bezwaren is beslist.
2.31 De heer O van H heeft op 18 februari 1999 desgevraagd aan de inspecteur verklaard dat in mei 1995, nadat de bouwvergunning was opgeschort, de besprekingen met de vader over de polikliniek weer op gang waren gekomen.
2.32 In een brief d.d. 17 augustus 1995 aan K is de initiator uitgegaan van een waarde voor de polikliniek van ƒ 1.600.000,--. De initiator heeft aangegeven dat hij, indien de realisatie van het sportcentrum niet doorgaat, rekent met een verkoopwinst die uitgaat boven een waarde van ƒ 25.000,--.
2.33 Op 21 augustus 1995 heeft de initiator aan K een brief geschreven, waarin hij opmerkt dat H de grootste tegenstander van het sportcomplex is en dat H een hoge prijs zal betalen voor de polikliniek.
2.34 De vader heeft in een brief d.d. 23 augustus 1995 aan de gemeente Z geschreven dat het nu de bedoeling is om op een andere plaats een sportcentrum te realiseren.
2.35 Eind september 1995 heeft de directeur van H aangegeven de besprekingen betreffende de verkoop van de polikliniek aan H te willen hervatten.
2.36 Op 12 oktober 1995 zijn de bezwaren van H en de omwonenden tegen de bouwvergunning door de gemeente Z afgewezen.
2.37 De vader heeft op 23 oktober 1995 namens de B.V. aan de gemeente Z geschreven dat aan H is meegedeeld dat, nadat een passend alternatief terrein voor het sportcomplex is gevonden, afstand zal worden gedaan van de planontwikkeling betreffende de vestiging van het sportcentrum in de polikliniek. Aansluitend zal overleg met H plaatsvinden.
2.38 De besprekingen hebben ertoe geleid dat de belanghebbende en haar broers en zusters op 15 december 1995 ieder voor een evenredig deel het gedeelte van het perceel e 0002 (de polikliniek) alsmede het perceel e 0001 (het parkeerterrein) hebben verkocht en geleverd aan H voor een totaalbedrag van ƒ 1.100.000,--.
2.39 Aan de belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 391.522,--. Daarbij heeft de inspecteur in afwijking van belanghebbendes aangifte - naast een thans niet relevante correctie - in verband met de aan- en verkoop van de polikliniek en het parkeerterrein (hierna ook: de onroerende zaken) door de belanghebbende een bedrag van ƒ 313.000,-- als inkomsten uit vermogen in aanmerking genomen. Als gevolg van deze correctie heeft de inspecteur het door de belanghebbende aangegeven bedrag van ƒ 225,-- ter zake van aftrekbare giften buiten beschouwing gelaten. In verband met een rekenfout bij de aanslagregeling is het belastbare inkomen in elk geval f 71,-- te hoog vastgesteld. Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.