2. De vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting staat voor dit geding tussen partijen als niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken het navolgende vast:
2.1 Belanghebbende is gehuwd met mevrouw A die tot en met het jaar 1999 in opleiding was als neuroloog (met een aanstelling als arts-assistent in opleiding tot specialist) in B (:B). Per 1 januari 2000 is zij als neuroloog ingeschreven in het daartoe bestemde wettelijke register van medisch specialisten. Haar inkomsten uit dienstbetrekking als arts-assistent bedroegen in 1999 bruto
f 82.389,-.
2.2 Op zijn aangifte 1999 bracht belanghebbende als buitengewone lasten in de vorm van studiekosten van zijn echtgenote een bedrag van f 7.184,68 in aftrek, gespecificeerd als op de bijlage bij die aangifte vermeld. Van het totaalbedrag maakten ondermeer deel uit de volgende posten:
- aansprakelijkheidsverzekering VVAA f 279,86
- lidmaatschap KNMG f 602,-
- Nederlandse Vereniging Neurologie f 275,-
- Noordelijke Neuro Vereniging f 60,-
- Congreskosten f 3.626,25
Het totaal van die vijf posten beloopt een bedrag van f 4.843,11.
2.3 Bij het regelen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat voormelde bedragen zogeheten gemengde kosten zijn: kosten die zowel aftrekbare arbeidskosten als bedoeld in artikel 35 van de wet, als buitengewone lasten terzake van studiekosten in de zin van artikel 46 van de wet kunnen vormen. Hij heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat, uitgaande van de wetssystematiek, de kwalificatie aftrekbare kosten van dienstbetrekking voorrang heeft boven het aanmerken van die kosten als kosten van studie. Rekening houdend met de aftrekbeperking tot f 3.250,- van artikel 36, tweede lid, letter g, van de wet inzake congreskosten, heeft de inspecteur vervolgens een bedrag van (afgerond) f 4.467,- bij belanghebbende niet in aftrek als studiekosten van diens echtgenote toegelaten, maar als aftrekbare kosten van dienstbetrekking op het door de echtgenote aangegeven belastbaar inkomen over 1999 in mindering gebracht.
2.4 Belanghebbende heeft zich met standpunt niet kunnen verenigen en in bezwaar gesteld dat die door de inspecteur gecorrigeerde kosten uitsluitend zijn gemaakt in het kader van de opleiding tot neuroloog, dat ten aanzien van die kosten geen onderscheid behoort te worden gemaakt tussen kosten die niet, en kosten die wel met de opleiding tot neuroloog samenhangen, en dat het maken van die kosten in feite wordt opgedragen in het kader van de opleiding tot neuroloog.
2.5 Subsidiair stelt belanghebbende schending van het vertrouwensbeginsel: door tot en met het jaar 1998 de litigieuze kosten wèl als buitengewone lasten terzake van studiekosten van zijn echtgenote bij hem in aftrek te aanvaarden, is bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat zulks ook in de jaren daarna zou (behoren te) worden geaccepteerd.
2.6 Bij brief van 1 oktober 1998 is door de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat over het jaar 1996 ten onrechte aftrek van de onderhavige kosten als buitengewone lasten terzake van studiekosten aan belanghebbende is verleend, terwijl bij brief van 25 februari 1999 van de inspecteur aan belanghebbende is medegedeeld: "dat met ingang van het aangiftejaar 1999 uw aangiften zullen worden aangepast overeenkomstig de dan geldende wetssystematiek".
2.7 Bij de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag heeft de inspecteur volhard in zijn bij aanslagregeling ingenomen standpunt, het bezwaar afgewezen en de aanslag gehandhaafd.
2.8 In beroep herhalen partijen hun respectievelijke standpunten zonder nieuwe gronden aan te voeren.