ECLI:NL:GHLEE:2002:AE7225

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 8/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • prof. mr. E. Aardema
  • mevr. mr. M. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag inkomstenbelasting en aftrekbaarheid studiekosten

In deze zaak gaat het om de vraag of de belanghebbende, geboren op 10 mei 1940, recht heeft op aftrek van studiekosten als buitengewone lasten in de inkomstenbelasting voor het jaar 1997. De belanghebbende, die een WAO-uitkering ontvangt, had in zijn aangifte een bedrag van ƒ 3.941,-- aan studiekosten opgevoerd, maar de inspecteur heeft deze kosten niet aanvaard en een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 52.931,--. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde zijn beslissing.

Tijdens de procedure heeft de belanghebbende betoogd dat de kosten voor zijn studies, die hij volgde in het kader van zijn persoonlijke ontwikkeling en beroepsmatige ambities, als aftrekbare kosten moeten worden aangemerkt. De inspecteur heeft echter aangevoerd dat de belanghebbende de studies om persoonlijke redenen heeft gevolgd en dat deze niet leiden tot een beroepskwalificatie die hem in staat zou stellen om de verworven kennis productief te maken.

Het gerechtshof heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verworven kennis beroepsmatig kan aanwenden. De studies waren divers van aard en de belanghebbende heeft onvoldoende onderbouwd dat deze leiden tot een verbetering van zijn maatschappelijke positie in financieel-economisch opzicht. Het hof heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat de belanghebbende niet kon aantonen dat er een consistente gedragslijn van de inspecteur was die hem de indruk had moeten geven dat de kosten in het verleden wel als aftrekbaar werden geaccepteerd.

De conclusie van het hof is dat de inspecteur de studiekosten terecht niet als aftrekbaar heeft aangemerkt en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is verklaard. De uitspraak is gedaan op 30 augustus 2002 en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 8/00 30 augustus 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De belanghebbende werd voor het jaar 1997 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 52.931,--.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 29 november 1999 de aanslag gehandhaafd.
1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 5 januari 2000 is ingekomen. Bij schrijven, ingekomen op 3 februari 2000, heeft de belanghebbende zijn beroepschrift aangevuld.
1.4 Het verweerschrift (met bijlagen) van de inspecteur is op 22 maart 2000 bij het gerechtshof ingekomen.
1.5 Op 9 juni 2000 is een brief (met bijlagen) van de belanghebbende bij het gerechtshof ingekomen. Deze brief heeft het gerechtshof aangemerkt als een conclusie van repliek. Een afschrift hiervan is gezonden aan de inspecteur.
1.6 Daartoe door het gerechtshof in de gelegenheid gesteld, heeft de inspecteur een conclusie van dupliek ingezonden. Deze conclusie van dupliek is op 5 juli 2000 bij het gerechtshof ingekomen. Aan de belanghebbende is hiervan een afschrift gezonden.
1.7 Bij het gerechtshof is op 17 juli 2000 een brief (met bijlage) van de belanghebbende ingekomen, waarin de belanghebbende aangeeft dat de onder punt 1.5 vermelde brief niet was bedoeld als een conclusie van repliek.
1.8 Met toestemming van het gerechtshof heeft de belanghebbende een conclusie van repliek (met bijlagen) ingezonden, welke conclusie van repliek op 25 augustus 2000 bij het gerechtshof is ingekomen en waarvan een afschrift aan de inspecteur is gezonden.
1.9 Op 26 november 2000 is bij het gerechtshof een van de inspecteur afkomstige (aanvullende) conclusie van dupliek ingekomen, waarvan een afschrift aan de belanghebbende is gezonden.
1.10 Op 11 mei 2001 heeft de belanghebbende bij het gerechtshof een brief (met bijlagen), door hem aangemerkt als "Aanvullende conclusie van repliek", ingediend. Een afschrift hiervan is aan de inspecteur gezonden.
1.11 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 21 mei 2001, gehouden te Groningen, alwaar de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.
1.12 Ter voormelde zitting heeft de voorzitter de onder punt 1.10 vermelde brief van de belanghebbende aangemerkt als een pleitnota. De inspecteur heeft geen bezwaren geuit tegen de bij deze pleitnota ingediende schriftelijke stukken. Ter zitting heeft de voorzitter de belanghebbende verzocht om schriftelijk nadere gegevens in te dienen.
1.13 Op 21 juni 2001 en op 16 juli 2001 heeft de belanghebbende hiertoe brieven (met bijlagen) bij het gerechtshof ingediend, van welke brieven afschriften aan de inspecteur zijn gezonden.
1.14 Op 2 oktober 2001 heeft de belanghebbende nog enige stukken bij het gerechtshof ingediend, waarvan aan de inspecteur afschriften zijn gezonden.
1.15 De inspecteur heeft op 27 juni 2002 een pleitnota ingediend bij het gerechtshof. Een afschrift hiervan is aan de belanghebbende gezonden.
1.16 De belanghebbende heeft op 9 juli 2002 kopieën van aan de inspecteur gerichte brieven bij het gerechtshof ingediend.
1.17 Op 12 juli 2002 heeft een nieuwe mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof te Groningen, alwaar de belanghebbende en de inspecteur verschenen. De onder punt 1.15 vermelde pleitnota van de inspecteur wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De belanghebbende heeft ter voormelde zitting de door hem voorgedragen pleitnota overgelegd.
1.18 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 De belanghebbende, geboren op 10 mei 1940, is van echt gescheiden. In de periode van 1956 tot en met 1978 was de belanghebbende werkzaam als accountant bij A. Door diverse oorzaken is de belanghebbende uitgevallen met het burn-out-syndroom. Sinds 1979 geniet hij een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Door zijn voormalige werkgever wordt daarop een aanvulling betaald. Belanghebbendes bruto jaarinkomen bedroeg in 1997 ƒ 64.016,--.
2.2 De belanghebbende heeft in de jaren '80 diverse cursussen gevolgd te L. In 1992 heeft de belanghebbende zich onder meer laten inschrijven bij B te Z. Daar heeft hij sinds 1992 via C (: C) verschillende vakken gevolgd binnen de terreinen rechtsgeleerdheid, psychologie en geneeskunde. Deze studie wordt afgerond met een scriptie. Sinds 1998 is de belanghebbende bezig met een scriptieonderzoek naar de mogelijke vercommercialisering van de advocatuur.
1.3 In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 heeft de belanghebbende ter zake van de door hem in het onderhavige jaar gevolgde studies de volgende kosten als buitengewone lasten aangegeven:
* D:
- cursus echtscheidingsprocesrecht ƒ 305,--
- privaatrecht IV - 305,--
- congres psychische vermoeidheid in de arbeidssituatie - 375,--
* C:
- cursus immunologie - 205,--
- cursus Capita Selecta Strafrecht - 300,--
* Teleac:
- cursus omgaan met stress - 45,--
* Voorts:
- symposium sociale netwerken binnen organisaties - 40,--
- Yogacentrum E - 193,--
- Studieboeken etc. - 692,--
- Afschrijving pc - 800,--
- Schrijfbehoeften - 225,--
- Abonnement internet - 396,--
Totaal: - 3.881,--
De belanghebbende is ter zake van bovenstaande kosten in zijn aangifte uitgegaan van een bedrag van in totaal ƒ 3.941,--.
1.4 De inspecteur heeft de door de belanghebbende aangegeven aftrekpost buitengewone lasten ter zake van studiekosten ad ƒ 3.141,-- (na aftrek drempel) in het geheel niet aanvaard en heeft aan de belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van
ƒ 52.931,--. Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.5 De door de belanghebbende in zijn aangiften inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor de jaren 1988 tot en met 1990 aangegeven studiekosten ter zake van de bij de Stichting F (: F) gevolgde opleiding, heeft de inspecteur destijds in aftrek toegelaten.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of en in hoeverre de onder punt 2.3 genoemde kosten aftrekbaar zijn als buitengewone lasten ter zake van een opleiding of een studie voor een beroep in de zin van artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet.
3.2 De belanghebbende is - kort gezegd - van opvatting dat de onderhavige kosten geheel als buitengewone lasten aftrekbaar zijn, omdat de door hem verworven kennis beroepshalve zal worden aangewend.
3.3 De inspecteur bestrijdt belanghebbendes standpunt en is - kort gezegd - van mening dat de belanghebbende de onderhavige studies om persoonlijke redenen heeft gevolgd. Primair stelt de inspecteur zich op het standpunt dat de door de belanghebbende opgevoerde studiekosten geheel niet aftrekbaar zijn, subsidiair betoogt de inspecteur dat deze kosten slechts deels in aftrek kunnen worden toegelaten.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij daaraan geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet kunnen uitgaven ter zake van de opleiding of studie voor een beroep als buitengewone lasten op het onzuivere inkomen in aftrek worden gebracht.
4.2 Van uitgaven ter zake van een opleiding of studie voor een beroep in de zin van voornoemd artikel is volgens vaste jurisprudentie slechts sprake indien de belastingplichtige in redelijkheid kon verwachten dat hij de na voltooiing van de studie of opleiding verworven kennis productief kan maken en aldus zijn maatschappelijke positie in financieel-economisch opzicht kan verbeteren. Is een studie of opleiding uit liefhebberij of ter verbetering van de persoonlijke uitrusting gevolgd, dan kunnen de daaraan verbonden kosten niet als buitengewone lasten ter zake van studiekosten in aftrek worden gebracht.
4.3 Op de belanghebbende rust - bij gemotiveerde weerspreking door de inspecteur - de last aannemelijk te maken dat de door hem opgevoerde kosten (zie punt 2.3) kunnen worden aangemerkt als uitgaven in de zin van artikel 46, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet. In zijn conclusie van repliek d.d. 24 augustus 2000 heeft de belanghebbende een opsomming gegeven van de als resultaat van de door hem gevolgde studies en opleidingen verworven inzichten. Daarbij - en ook in de overige van hem afkomstige stukken - is de belanghebbende voornamelijk ingegaan op de door hem opgedane kennis omtrent de psychische gesteldheid van hem en zijn ex-echtgenote en de daaruit voortvloeiende gevolgen. De belanghebbende heeft onder meer gesteld dat hij tot inzicht is gekomen dat de door zijn voormalige werkgever te betalen aanvulling op zijn WAO-uitkering dient te worden verhoogd en dat er met betrekking tot de echtscheidingsprocedure, waarin hij was verwikkeld, diverse schadeclaims zijn te realiseren. Ook heeft de belanghebbende aangegeven dat hij voornemens is boeken te gaan schrijven.
4.4 Met al hetgeen de belanghebbende heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van het gerechtshof niet aannemelijk gemaakt dat hij in redelijkheid kon verwachten dat hij de na voltooiing van zijn studies en opleidingen verworven kennis productief kan maken en dat hij aldus zijn maatschappelijke positie in financieel-economisch opzicht kan verbeteren. Het door de belanghebbende gestelde leidt veeleer tot de conclusie dat hij de onderhavige studies en opleidingen, die overigens zeer divers van aard zijn, heeft gevolgd met de intentie kennis op te doen omtrent zijn persoonlijke aangelegenheden. Voor zover de belanghebbende heeft gesteld dat hij de door hem verworven kennis beroepshalve zal aanwenden door als deskundige op het gebied van schadeclaims (letselschadespecialist) op te treden, overweegt het gerechtshof dat deze stelling hem niet kan baten. De inspecteur heeft immers in zijn op 6 november 2000 ingediende (aanvullende) conclusie van dupliek niet, althans onvoldoende, weersproken gemotiveerd aangegeven dat de onderwerpelijke studies en opleidingen niet leiden tot het behalen van een titel en dat het reeds daarom voor de belanghebbende onmogelijk is zich in te laten schrijven in het zogenoemde NIVRE-register, hetgeen voor het enigszins succesvol optreden als letselschadespecialist onontbeerlijk is. Belanghebbendes stelling dat hij voornemens is boeken te gaan schrijven, kan het gerechtshof evenmin volgen. Deze stelling heeft hij onvoldoende onderbouwd en daarnaast is het gerechtshof van oordeel - naar de inspecteur terecht heeft aangegeven - dat de door de belanghebbende gevolgde studies niet zijn aan te merken als een specifieke opleiding tot auteur.
4.5 Voor zover de belanghebbende zich beroept op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1988 tot en met 1990 de aangegeven studiekosten ter zake van de bij de F gevolgde opleiding wel in aftrek heeft toegelaten, is het gerechtshof van oordeel dat dit beroep dient te falen. Voor het in rechte te beschermen vertrouwen is namelijk meer vereist dan de enkele omstandigheid dat een bepaalde aftrekpost in de aangifte in het verleden bij het vaststellen van de aanslag is gevolgd. Daargelaten de omstandigheid dat de belanghebbende in zijn aangiften betreffende de jaren 1992 tot en met 1996 geen studiekosten heeft opgevoerd, is het gerechtshof van oordeel dat de belanghebbende geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen en aannemelijk gemaakt die bij hem de indruk hebben kunnen wekken dat de door de inspecteur gevolgde gedragslijn heeft berust op een bewuste standpuntbepaling. Tegenover de weerspreking van de inspecteur heeft de belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt dat er landelijke richtlijnen bestaan inhoudende dat de kosten voor de bij de F gevolgde studies als buitengewone lasten in aftrek kunnen worden gebracht. Bovendien heeft de inspecteur terecht opgemerkt dat de in het jaar 1997 gemaakte studiekosten niet betrekking hebben op studies van de F.
4.6 Belanghebbendes overige grieven kunnen - wat daar ook van zij - niet leiden tot vermindering van de onderhavige aanslag dan wel tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
4.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de inspecteur de door de belanghebbende opgevoerde studiekosten terecht geheel niet als buitengewone lasten ter zake van studiekosten in aftrek heeft toegelaten. Belanghebbendes beroep treft derhalve geen doel.
5. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 30 augustus 2002 door prof. mr. E. Aardema, vice-president, in tegenwoordigheid van de griffier mevr. mr. M. Hiemstra en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 4 september 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.