ECLI:NL:GHLEE:2002:AE7819

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 667/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • prof. mr. E. Aardema
  • mevr. mr. M. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag verontreinigingsheffing voor het jaar 2001

In deze zaak gaat het om een beroep van de belanghebbende tegen een aanslag verontreinigingsheffing voor het jaar 2001, opgelegd door het waterschap Noorderzijlvest. De belanghebbende ontving een aanslag van ƒ 333,--, gebaseerd op drie vervuilingseenheden. Na het indienen van bezwaar, dat door de ambtenaar werd afgewezen, is de belanghebbende in beroep gegaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 mei 2002, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de ambtenaar aanwezig waren. De belanghebbende betoogde dat de aanslag ten onrechte was opgelegd naar drie vervuilingseenheden, aangezien zij slechts een tweepersoonshuishouden vormde. De ambtenaar daarentegen handhaafde zijn standpunt dat de aanslag correct was opgelegd.

Het gerechtshof overwoog dat volgens de Heffingsverordening Waterkwaliteit waterschap Noorderzijlvest 2001 de vervuilingswaarde van een woonruimte drie vervuilingseenheden bedraagt indien deze door meer dan één persoon wordt gebruikt. Het hof concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd, omdat de feiten wezenlijk bevestigden dat de belanghebbende met haar zoon gebruik maakte van de woning. De stelling van de belanghebbende dat de aanslag naar twee vervuilingseenheden moest worden opgelegd, werd verworpen, omdat dit niet strookte met de geldende wet- en regelgeving.

Het hof oordeelde verder dat de forfaitaire systematiek van de verontreinigingsheffing een redelijke rechtvaardiging had, gebaseerd op uitvoerbaarheid en doelmatigheid. De wetgever had ervoor gekozen om geen verdere differentiatie aan te brengen in de heffing, wat ook te maken had met de hoge uitvoeringskosten. De grief van de belanghebbende over de betalingswijze werd door het hof niet in behandeling genomen, aangezien het hof niet bevoegd was om zich uit te spreken over de betalingsregels van het waterschap. Uiteindelijk verklaarde het gerechtshof het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag in stand bleef.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 667/01 13 september 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar belast met heffing van het waterschap Noorderzijlvest (hierna: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de haar opgelegde aanslag in de verontreinigingsheffing voor het jaar 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan de belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag verontreinigingsheffing opgelegd ten bedrage van ƒ 333,--.
1.2 Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de ambtenaar bij de bestreden uitspraak van 10 augustus 2001 de aanslag gehandhaafd.
1.3 De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 19 september 2001 is ingekomen.
1.4 Het verweerschrift (met bijlagen) van de ambtenaar is op 17 december 2001 bij het gerechtshof ingekomen.
1.5 Met toestemming van het gerechtshof heeft de belanghebbende een conclusie van repliek ingezonden, welke conclusie van repliek ter 's hofs griffie is ingekomen op 28 december 2001 en waarvan een afschrift is gezonden aan de ambtenaar.
1.6 Bij schrijven, ingekomen op 4 maart 2002, heeft de ambtenaar te kennen gegeven af te zien van de door het gerechtshof geboden mogelijkheid schriftelijk te dupliceren. Een afschrift van deze brief is gezonden aan de belanghebbende.
1.7 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 15 mei 2002, gehouden te Groningen, alwaar verschenen de heer A als gemachtigde van de belanghebbende, alsmede mr. B als gemachtigde van de ambtenaar.
1.8 Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van de ambtenaar de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. De gemachtigde van de belanghebbende heeft ter zitting - zonder bezwaar van de zijde van de gemachtigde van de ambtenaar - een van de gemeente Appingedam afkomstige brief overgelegd.
1.9 Het gerechtshof heeft in deze zaak op 29 mei 2002 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 4 juni 2002, aan partijen is verzonden.
1.10 Bij schrijven ingekomen op 4 juli 2002 heeft de belanghebbende op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
1.11 De griffier heeft de belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 19 juli 2002, gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 7 augustus 2002 dat griffierecht voldaan.
1.12 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 De belanghebbende maakte in het gehele onderhavige jaar samen met haar zoon gebruik van de onroerende zaak gelegen aan de a-laan 9 te Z. Vanuit deze onroerende zaak, zijnde een woning, werd afvalwater geloosd.
2.2 Aan de belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag verontreinigingsheffing (naar drie vervuilingseenheden) opgelegd ten bedrage van ƒ 333,--.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag terecht is opgelegd naar drie vervuilingseenheden.
3.2 De belanghebbende is van opvatting dat, nu slechts sprake is van een tweepersoonshuishouden, de aanslag dient te worden opgelegd naar twee vervuilingseenheden. De ambtenaar houdt vast aan zijn standpunt dat de aanslag op de juiste gronden is opgelegd.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hieraan geen argumenten toegevoegd.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ingevolge artikel 16 van de Heffingsverordening Waterkwaliteit waterschap Noorderzijlvest 2001 (: de Verordening) is - voor zover hier van belang - de vervuilingswaarde van een woonruimte drie vervuilingseenheden indien die woonruimte bij het begin van het heffingsjaar wordt gebruikt door meer dan één persoon. Dit artikel is gebaseerd op artikel 21, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (: de Wet), waarin als uitgangspunt is vastgelegd dat de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd, wordt gesteld op een gelijk aantal vervuilingseenheden per woonruimte, met dien verstande dat dit aantal ten hoogste drie bedraagt.
4.2 Naar volgt uit hetgeen hiervoor onder punt 4.1 is overwogen, laten de onder punt 2.1 genoemde feiten geen andere conclusie toe dan dat de onderhavige aanslag terecht naar drie vervuilingseenheden is opgelegd. Belanghebbendes stelling dat de aanslag te dezen dient te worden opgelegd naar twee vervuilingseenheden strookt niet met de in de Verordening neergelegde en op de Wet gebaseerde forfaitaire systematiek van de verontreinigingsheffing voor woonruimten.
4.3 Aan dit forfaitaire systeem ligt naar het oordeel van het gerechtshof een redelijke en objectieve rechtvaardiging ten grondslag. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de formele wetgever namelijk voor een dergelijk systeem gekozen om redenen van uitvoerbaarheid en doelmatigheid. De wetgever heeft daarom afgezien van een verdere differentiatie of een heffing op basis van meting en bemonstering van het afvalwater. Voorts heeft de wetgever om verschillende redenen - waaronder de hoge uitvoeringskosten - afgezien van een heffing naar het watergebruik dan wel op basis van de feitelijke woningbezetting.
4.4 Het gerechtshof gaat voorbij aan belanghebbendes grief dat hij de onderhavige aanslag niet in verschillende termijnen, maar in één keer wenst te betalen. Het gerechtshof is niet bevoegd zich uit te spreken over de door het waterschap gehanteerde betalingsregels.
4.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat belanghebbendes beroep geen doel treft.
5. Proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 13 september 2002 door prof. mr. E. Aardema, vice-president, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde vice-president in tegenwoordigheid van de griffier
mevr. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 19 september 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.