ECLI:NL:GHLEE:2002:AE7827

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0100197
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mollema
  • Z. Zuidema
  • M. Meijeringh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding na diefstal van een auto en de dekking van de verzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat door [appellant] is ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Leeuwarden, uitgesproken op 28 maart 2001. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. P. van der Sluis, had een schadevergoeding geëist van de N.V. Verzekeringsmaatschappij Woudsend Anno 1816, hierna te noemen Woudsend, na de diefstal van zijn auto. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering van de appellant afgewezen, omdat de auto niet was beveiligd met een alarmsysteem dat voldeed aan de eisen van de verzekeringsovereenkomst. De appellant stelde dat het door hem aangebrachte alarmsysteem door Woudsend was geaccepteerd, maar dit werd door Woudsend betwist.

In hoger beroep heeft de appellant tien grieven ingediend, waarbij hij onder andere aanvoert dat Woudsend zich niet op de clausule betreffende de beveiliging kan beroepen, omdat zij niet tijdig had aangegeven dat het risico van diefstal niet gedekt was. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het alarmsysteem door Woudsend was goedgekeurd. De correspondentie tussen de appellant en de verzekeringsmaatschappijen toonde aan dat het aangebrachte systeem niet voldeed aan de vereisten van de verzekeringsovereenkomst, die een alarmsysteem van klasse 2 vereiste, terwijl het systeem van de appellant slechts klasse 1 was.

Het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de appellant op deze grond moet worden afgewezen. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en de appellant is veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Het arrest is uitgesproken op 18 september 2002 door het Gerechtshof Leeuwarden, waarbij de voorzitter M. Mollema en de raden Z. Zuidema en M. Meijeringh betrokken waren.

Uitspraak

Arrest d.d. 18 september 2002
Rolnummer 0100197
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
procureur: mr P. van der Sluis,
tegen
N.V. Verzekeringsmaatschappij Woudsend Anno 1816,
gevestigd te Woudsend,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Woudsend,
procureur: mr V.M.J. Both.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 28 maart 2001 door de rechtbank te Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 15 juni 2001 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Woudsend tegen de zitting van 27 juni 2001.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te vernietigen het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende geïntimeerde alsnog te veroordelen om binnen 10 dagen na betekening van het aan gedaagde te betekenen vonnis en arrest aan appellant te vergoeden de door hem geleden schade bedragende ƒ 60.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 1997 tot aan de datum van algehele voldoening en van ƒ 4.650,-- terzake van buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met BTW, alsmede veroordeling van geïntimeerde in de proceskosten in beide instantien, daaronder begrepen het salaris van de procureur van appellant."
Bij memorie van antwoord is door Woudsend verweer gevoerd met als conclusie:
"het vonnis van de Rechtbank Leeuwarden van 28 maart 2001 te bevestigen, al dan niet onder aanvulling of verbetering van de gronden en [appellant] in het door hem ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, danwel dat hoger beroep als ongegrond af te wijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in hoger beroep."
Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
De grieven
[appellant] heeft tien grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Op de verdere behandeling van deze zaak is het procesrecht van toepassing zoals dat gold tot 1 januari 2002.
2. Tegen de vaststaande feiten als weergegeven onder overweging 2 van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook in dit hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Voorts staat, als gesteld en niet (voldoende) weersproken, het volgende vast:
- Van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst maken een drietal clausules (als weergegeven op de bij conclusie van antwoord in eerste aanleg overgelegde productie 2) deel uit. Clausuleblad 2 bevat onder nummer 2071 de volgende clausule:
"Het diefstalrisico is meeverzekerd indien het verzekerde motorrijtuig is voorzien van een TNO/SCM goedgekeurd alarmsysteem, klasse 2 of hoger. Bij motorvoertuigen gebouwd na 1965 en met een taxatiewaarde tot en met vijfenzeventigduizend gulden wordt in afwijking van het hierboven gestelde het door of namens het bestuur van "De Mascotte" aangebrachte beveiligingssysteem als gelijkwaardig geaccepteerd. In laatstgenoemd geval is de risicobeoordeling gebaseerd op de beveiligingsverklaring van het bestuur van "De Mascotte".
3. De rechtbank heeft van de vele weren die Woudsend tegen de vordering heeft ontwikkeld er één gehonoreerd en de andere onbesproken gelaten. Indien derhalve één of meerdere van de door [appellant] tegen het beroepen vonnis opgeworpen grieven doel zou(den) treffen, zal vervolgens moeten worden bezien of de andere verweren van Woudsend aan toewijzing van de vordering in de weg staan. Eén van die verweren houdt in dat [appellant] geen aanspraak kan maken op een uitkering op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst omdat de auto niet was beveiligd met een installatie zoals voorgeschreven in clausule 2071.
4. Dienaangaande blijkt uit de door [appellant] bij conclusie van eis in eerste aanleg overgelegde producties het volgende:
- in een brief van 2 juni 1997 van de "Mascotte" (de vereniging van Rolls-Royce en Bentley eigenaren) aan mr. P.H.A. de Boer (de toenmalige raadsman van [appellant]) maakt de Mascotte melding van de mogelijkheid voor leden van de vereniging om een zeer voordelinge autoverzekering af te sluiten mits de beveiliging is geregeld door middel van een TNO/SCM goedgekeurd alarmsysteem klasse 2 of hoger, of door middel van een door of namens het bestuur van de Mascotte aangebracht beveiligingssysteem geaccepteerd als zijnde een aan klasse 2 of hoger gelijkwaardige beveiliging. Aan het eind van de brief staat het volgende:
"Uw cliënt heeft de in zijn wagen ingebouwde installatie voor zover mij bekend nooit ter keuring aangeboden aan onze vereniging. Het is dan ook niet mogelijk dat het desbetreffende alarmsysteem door onze vereniging is goedgekeurd of geaccepteerd. In voorkomend geval zou aan uw cliënt een beveiligingsverklaring van "De Mascotte" zijn verstrekt." (conclusie van eis, productie V);
- in een brief van 15 mei 1997 van [assurantiekantoor] (verder aan te duiden als [assurantiekantoor]) wijst [assurantiekantoor] de schadeclaim van [appellant] terzake van de diefstal van de auto af - onder meer - omdat het in de auto van [appellant] aangebrachte systeem, zijnde conform beveiligingsklasse 1, niet voldoet aan de gestelde eisen (conclusie van eis, productie VI);
- in een reactie op laatstgenoemde brief schrijft mr. De Boer voornoemd op 11 juni 1997 aan [assurantiekantoor] onder meer het volgende:
"Bij brief van 15 mei j.l. hebt u aangegeven de schade ontstaan door diefstal van de auto van cliënt, welke schade bij u verzekerd is, niet te willen uitkeren.
Cliënt is het daarmee volstrekt oneens. Aangaande het alarmsysteem is destijds door cliënt contact geweest met een van uw medewerkers die op de daartoe strekkende vraag heeft geantwoord dat het aangebrachte alarmsysteem in orde was. Het spreekt voor zich dat cliënt daarop af mag gaan en dat u dus thans niet aan hem kunt tegenwerpen dat het alarmsysteem niet aan de vereisten zou voldoen."
- bij brief van 12 juni 1997 laat [assurantiekantoor] aan [appellant] weten de brief van mr De Boer te hebben ontvangen , alsmede dat de verdere behandeling is overgenomen door Woudsend;
- Woudsend bevestigt "de zaak van [assurantiekantoor] te hebben overgenomen", bij brief van 23 juni 1997 aan mr. De Boer;
- bij brief van 27 juni 1997 schrijft Woudsend onder meer het volgende:
"In aansluiting op onze brief van 23 juni 1997 delen wij U mede dat wij de zaak inmiddels hebben bestudeerd.
Uit het rapport van de expert staat vast, dat er een alarmsysteem conform beveiligingsklasse 1 was aangebracht, terwijl de verzekeringsovereenkomst voor diefstalschade een systeem van klasse 2 vereist. Uw cliënt kan nu wel stellen, dat één van de medewerkers van [assurantiekantoor] heeft gezegd, dat het aangebrachte systeem aan de vereisten voldeed maar dat zou uw cliënt aan moeten tonen. Niet voor niets is in de polis een systeem klasse 2 voorgeschreven. Het ligt derhalve niet voor de hand, ergo het is zelfs onwaarschijnlijk, dat de genoemde toezegging is gedaan. Nogmaals, het is aan uw cliënt om dit te bewijzen."
- In een brief van 13 februari 1998 van mr De Boer aan [assurantiekantoor] wijst mr De Boer er andermaal op dat [appellant] uitgebreid met een medewerker van [assurantiekantoor] over de beveiliging van zijn auto heeft gesproken. Op de vraag van [appellant] of de auto voldoende beveiligd was zou deze medewerker bevestigend hebben geantwoord.
- In reactie op bedoelde brief van 13 februari 1998 laat [assurantiekantoor] bij brief van 17 februari 1998 aan mr De Boer weten dat de behandeling van de zaak is overgenomen door Woudsend Verzekeringen.
- In een brief van 12 september 1998 schrijft Stad Rotterdam Verzekeringen aan mr De Boer onder meer dat "onze vestiging te Woudsend bovengenoemde zaak (lees: [appellant]/[assurantiekantoor]) ter advies bij mij heeft neergelegd."
- In een brief van 13 november 1998 schrijft mr Vleesenbeek - die op dat moment kennelijk als raadsman voor [appellant] optrad - aan Stad Rotterdam Verzekeringen inzake "[appellant]/[assurantiekantoor]" onder meer het volgende:
"Alarmsysteem:
Het alarmsysteem werd in orde bevonden door de directeur van [assurantiekantoor]. Client zond het certificaat van het alarmsysteem in en kreeg vervolgens nimmer te horen dat het niet in orde was.
- In een reactie op deze brief schrijft Stad Rotterdam Verzekeringen bij brief van 10 december 1998 onder meer het volgende aan mr Vleesenbeek:
"Uw bewering dat het beveiligingssysteem accoord zou zijn bevonden door [assurantiekantoor] kan ik niet plaatsen. Immers, na toezending van het certificaat is er geen reactie gekomen, althans dat stelt U zelf ".
5. In reactie op het desbetreffende verweer van Woudsend heeft [appellant] bij conclusie van repliek opgemerkt dat het systeem van beveiliging door Woudsend is geaccepteerd en dat Woudsend ook niet tijdig heeft laten weten dat het risico van diefstal niet gedekt zou zijn. [appellant] is op die grond van mening dat Woudsend zich niet op clausule 2071 kan beroepen.
6. In haar reactie bij conclusie van dupliek betwist Woudsend dat het feitelijk aangebrachte beveiligingssysteem door Woudsend zou zijn geaccepteerd. Woudsend wijst er daarbij op dat [appellant] zijn desbetreffende stelling op geen enkele wijze toelicht.
7. In het licht van de hiervoor weergegeven correspondentie en gegeven het feit dat [assurantiekantoor] - zoals onweersproken door Woudsend is gesteld - een zelfstandig opererende (assurantie-) tussenpersoon is, moet het hof vaststellen dat [appellant] zijn stelling dat de in de onderhavige kwestie bedoelde auto aangebrachte alarminstallatie door Woudsend is geaccepteerd volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd. [appellant] heeft weliswaar (als onderdeel van productie IV bij conclusie van eis, tevens akte houdende overlegging producties) een "Bewijs van Certificering" van de Stichting Certificering Motorbeveiliging overgelegd, doch dit bewijs dateert van 22 april 1997, dus van na de diefstal. Dat er een ander certificaat is en dat dat voor de diefstal aan [assurantiekantoor] is toegezonden, is gesteld noch gebleken, terwijl [appellant] evenmin gemotiveerd heeft gesteld waarom een eventuele (stilzwijende) acceptatie van een dergelijk certificaat door [assurantiekantoor] heeft te gelden als een acceptatie door Woudsend.
[appellant] heeft terzake bovendien noch in eerste aanleg noch in hoger beroep een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Nu de bewoordingen van de bedoelde clausule inzake de voorgeschreven alarminstallatie aan duidelijkheid niets te wensen overlaten, brengt zulks mede dat de vordering van [appellant] reeds op deze grond moet worden afgewezen.
8. Het hiervoor overwogene impliceert dat behandeling van de grieven achterwege kan blijven en dat het beroepen vonnis, zij het op andere gronden, door het hof zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep.
Beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Woudsend begroot op Euro 762,35 aan verschotten en op
Euro 998,32 aan salaris voor de procureur.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Zuidema en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 18 september 2002.