ECLI:NL:GHLEE:2002:AE9015

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
rolnummer 0200297
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mollema
  • A. Eradus
  • J. Meijeringh
  • H. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontvankelijkheid en verbeurde dwangsommen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op de ontvankelijkheid van de Stichting tot behoud van Waardebestanddelen ACMN B.V. en Aannemers Combinatie Midden-Nederland B.V. in hun vorderingen. De zaak is ontstaan uit een eerder vonnis van de rechtbank Assen, waarin de voorzieningenrechter op 8 mei 2002 een beslissing heeft genomen over verbeurde dwangsommen. De appellanten, waaronder de Stichting en ACMN, hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, maar de geïntimeerde, een vennootschap naar Duits recht, heeft betwist dat de Stichting ontvankelijk is in haar vordering.

Het hof heeft vastgesteld dat de Stichting niet ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat niet is aangetoond dat de vordering rechtsgeldig aan de Stichting is overgedragen. De grieven van de appellanten zijn gezamenlijk behandeld, waarbij het hof heeft gekeken naar de ontvankelijkheid en de inhoud van de vorderingen. Het hof concludeert dat de geïntimeerde voldoende heeft gedaan om aan haar verplichtingen te voldoen en dat de vordering van de appellanten niet kan worden toegewezen.

De uitspraak van het hof houdt in dat het eerdere vonnis van de rechtbank Assen wordt bekrachtigd. De Stichting, ACMN en de derde appellant worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Dit arrest is uitgesproken op 16 oktober 2002 door een kamer van het Gerechtshof Leeuwarden, waarbij de voorzitter en de raden de beslissing hebben genomen in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 oktober 2002
Rolnummer 0200297
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. Stichting tot behoud van Waardebestanddelen ACMN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de Stichting,
2. Aannemers Combinatie Midden-Nederland B.V,
gevestigd te Nijkerkerveen,
hierna te noemen: ACMN,
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant 3],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
procureur: mr P.R. van den Elst,
tegen
de vennootschap naar Duits recht [geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats], Bondsrepubliek Duitsland,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr J.F. Rouwé-Danes.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding
vonnis uitgesproken op 8 mei 2002 door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Assen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 juni 2002, dat tevens de grieven bevat, is door appellanten hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 24 juli 2002.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorrad, te vernietigen het vonnis in Kort Geding van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Assen d.d. 8 mei 2002, en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog in haar vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, danwel deze haar te ontzeggen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, waaronder de kosten die gepaard gaan met het opnieuw leggen van executoriaal beslag, nu dit is opgeheven op grond van het Kort Geding vonnis in prima."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - te bekrachtigen het vonnis in Kort Geding van de Voorzieningenrechter te Assen d.d. 8 mei 2002, zo nodig onder aanvulling en verbetering van de gronden, en appellanten in het hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans het door hen gevorderde te ontzeggen, met veroordeling van appellanten in de kosten van beide instanties."
Tenslotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
De grieven
Appellanten hebben zeven grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de vaststaande feiten als weergegeven onder overweging 2 (2.1 t/m 2.5) van het beroepen vonnis is geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid:
2. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat de Stichting niet ontvankelijk is in haar vordering in hoger beroep en dat ACMN en [appellant 3] geen belang hebben bij het ingestelde hoger beroep en derhalve evenmin ontvankelijk zijn in hun vordering in appel.
3. De voorziening als in eerste aanleg gevorderd heeft betrekking op het executoriale beslag dat ACMN op 27 maart 2002 heeft gelegd op een aan [geïntimeerde] toebehorende personenauto, zulks in verband met beweerdelijk door [geïntimeerde] - op grond van een eerder kort geding vonnis d.d. 26 februari 2002 - verbeurde dwangsommen.
4. ACMN stelt dat deze vordering (de beweerdelijk verbeurde dwangsommen) blijkens akte van cessie d.d. 7 mei 2002 door ACMN is overgedragen aan de Stichting.
Het hof stelt voorop dat niet is gesteld of gebleken dat van deze overdracht mededeling is gedaan aan [geïntimeerde], zulks terwijl een dergelijke mededeling bepalend is voor een rechtsgeldige overdracht van een vordering. Daarenboven stelt het hof vast dat het vonnis van 26 februari 2002 is gewezen tussen ACMN en [appellant 3] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde, zodat de eventueel verbeurde dwangsommen aan ACMN en [appellant 3] gezamenlijk toekomen. Dat ook [appellant 3] zijn eventuele vordering op [geïntimeerde] rechtsgeldig aan de Stichting heeft overgedragen, is evenmin gesteld of gebleken. Voorshands moet er daarom van worden uitgegaan dat de betreffende vordering niet rechtsgeldig aan de Stichting is overgedragen, zodat de Stichting niet ontvankelijk is in haar vordering in hoger beroep.
5. ACMN en [appellant 3] hebben echter wel degelijk belang bij hun vordering in hoger beroep. Vernietiging van het beroepen vonnis brengt immers mede dat het beslag op de betreffende auto in beginsel herleeft, terwijl een dergelijke vernietiging voorts kan leiden tot een ander oordeel ten aanzien van de kosten van de procedure in eerste aanleg.
Met betrekking tot de grieven:
6. De grieven leggen het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voor en zullen daarom gezamenlijk worden behandeld.
Criterium voor het opheffen van het in casu gelegde beslag is of er summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslagleggers (in casu ACMN en [appellant 3]) ingeroepen recht (de verbeurde dwangsommen).
7. Het hof is voorshands van oordeel dat de veroordeling als neergelegd in het kort geding vonnis van 26 februari 2002 (als weergegeven onder de vaststaande feiten) bepaald aan duidelijkheid te wensen overlaat. De tekst van punt 3 van het proces-verbaal van het kort geding van 9 oktober 2001, waarnaar wordt verwezen, geeft weliswaar steun aan de opvatting van ACMN en [appellant 3] dat er sprake is van een resultaatsverbintenis ("...thans zullen worden voldaan"), doch de betreffende veroordeling ademt voor het overige de sfeer uit van een op [geïntimeerde] gelegde inspanningsverplichting ("...haar medewerking te verlenen..."). Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft de president met de betreffende veroordeling bedoeld [geïntimeerde] te verplichten van haar kant al het mogelijke te doen om Rijkswaterstaat zover te krijgen dat zij de gelden waarmee de onderaannemers, het personeel van ACMN en [appellant 3] etc. betaald kunnen worden, overmaakt op de gezamenlijke bankrekening van partijen. Ware zulks anders geweest dan zou de president immers hebben kunnen volstaan met de veroordeling van [geïntimeerde] om "alle ingeschakelde onderaannemers en het personeel van eisers, alsmede de nota van Gorcumse Container en Milieuservice B.V. ad f. 35.000,-- te voldoen".
8. Het hof is voorshands van oordeel dat [geïntimeerde] al hetgeen redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht heeft gedaan om Rijkswaterstaat conform bedoeld dictum te bewegen tot betaling op de gezamenlijke bankrekening van partijen over te gaan. Het hof wijst in dat verband op de inhoud (in onderling verband en samenhang beschouwd) van de navolgende, als producties overgelegde, stukken:
- de schriftelijke bevestiging op 4 maart 2002 aan Rijkswaterstaat van een bespreking die op 28 februari 2002 heeft plaatsgevonden tussen de heren [woordvoerder 1] en [woordvoerder 2] van [geïntimeerde] en de heer [woordvoerder A] van Rijkswaterstaat, alsmede een in die brief gedaan herhaald verzoek;
- de reactie per fax d.d. 1 maart 2002 van Rijkswaterstaat op het bericht van 27 februari 2002 van ACMN aan Rijkswaterstaat;
- de brief van Rijkswaterstaat aan [geïntimeerde] (t.a.v. [woordvoerder 1] en [woordvoerder 3]) van 28 februari 2002;
- de brief van Rijkswaterstaat aan [geïntimeerde] (t.a.v. [woordvoerder 1] en [woordvoerder 3]) van 3 april 2002;
- de brief van mr Koers, de raadsman van [woordvoerder 1] aan Rijkswaterstaat d.d. 12 maart 2002 en de reactie daarop van 15 maart 2002.
9. Een en ander brengt met zich mede dat voorshands voldoende is gebleken van de ondeugdelijkheid van de door ACMN en [appellant 3] gepretendeerde vordering (de verbeurde dwangsommem), zodat het beslag op goede gronden door de president is opgeheven.
Slotsom:
10. Het beroepen vonnis dient, nu tegen de matiging en de maximaal te verbeuren dwangsom, niet (incidenteel) is geappelleerd, te worden bekrachtigd. De Stichting, ACMN en [appellant 3] zullen, als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure in hoger beroep.
Beslissing:
Het gerechtshof:
verklaart de Stichting niet ontvankelijk in haar hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Stichting, ACMN en [appellant 3] in de kosten van deze procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op Euro 230,-- en op
Euro 771,43 aan salaris voor de procureur;
verklaart dit arrest voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr Mollema, voorzitter en mrs. Eradus en Meijeringh, raden
en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 16 oktober 2002.