Parketnummer: 24-000914-01
Arrest d.d. 29 oktober 2002 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman,
mr. F.J. Soriano, advocaat te Amsterdam.
Het hof neemt ten deze in aanmerking dat bij arrest van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 16 oktober 2001 met - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - vernietiging van een arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 29 november 1999 tegen verdachte, in hoger beroep van een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Zwolle d.d. 7 december 1998 in de onderhavige zaak gewezen, deze zaak in zoverre naar dit hof werd verwezen, teneinde, met inachtneming van voormeld arrest van de Hoge Raad der Nederlanden, op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Het vonnis waarvan beroep.
De arrondissementsrechtbank te Zwolle heeft de verdachte bij voormeld vonnis - voor zover aan hoger beroep onderworpen - op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf en maatregelen en heeft voorts beslist op vorderingen van benadeelde partijen, een en ander als in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel.
De verdachte is d.d. 8 december 1998 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter 's hofs terechtzitting van 15 oktober 2002 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep.
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.
Tenlastelegging.
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de - als voor dit hoger beroep van belang - onder subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair en meest subsidiair vermelde inhoud van de tenlastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Bespreking van een gevoerd verweer.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat een gedeelte van de administratie - een kasboek - bij justitie zoek is geraakt en verdachte daardoor niet kan aantonen dat de door cliënt genoemde aan- en verkopen, waarbij hij de cheques heeft ontvangen, ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Het hof verstaat het voorstaande als een bewijsverweer.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende:
Bij de stukken van het dossier bevindt zich geen ingevuld kasboek van verdachte of zijn bedrijf [bedrijf].
Verbalisant de Vries heeft ten overstaan van de Rechter-commissaris op 22 oktober 1998 verklaard als reactie op de verklaring van verdachte dat verbalisant De Vries onder andere een kasboek met hem heeft doorgenomen, dat "verdachte dat voor 100 procent liegt, om niet te zeggen 1000 procent. Als de verdachte stelt dat ik hem heb geconfronteerd met een kasboek, dan klopt dit niet. Naar aanleiding van vragen antwoordde de verdachte steeds "dit zit in de administratie". Ik ben toen zelf nog gaan kijken in de inbeslaggenomen stukken... Het waren alleen maar niet geordende administratieve bescheiden die ik tegenkwam."
Het schriftelijk stuk inhoudende het proces-verbaal van bevindingen ter zake van de huiszoeking bij verdachte en de kennisgevingen van inbeslagneming vermelden wel de inbeslagname van 2 (attaché)koffers met daarin administratieve bescheiden, maar geven geen blijk van een kasboek.
Op grond van het vorenstaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat er bij verdachte een (ingevuld) kasboek in beslag is genomen, dat vervolgens door toedoen van politie of justitie is zoekgemaakt dan wel zoekgeraakt.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof overweegt ten overvloede nog het volgende.
Uit het deskundigenrapport van het gerechtelijk laboratorium van 25 november 1997 blijkt dat er zes bladen met handgeschreven kasoverzichten van [bedrijf] zijn gebruikt voor handschriftonderzoek.
Aangezien het hof niet aannemelijk geworden acht dat het door verdachte bedoelde kasboek door politie en/of justitie inbeslaggenomen is, zijn die zes bladen kennelijk afkomstig uit de bij verdachte inbeslaggenomen koffers met administratieve bescheiden. In die laatste bescheiden zijn - volgens verdachtes verklaring ter zitting van het hof - de door hem bedoelde zakelijke transacties niet te vinden, zodat deze in het licht van verdachtes verweer niet relevant zijn.
Bewezenverklaring.
Het hof acht ten aanzien van verdachte bewezen dat
hij op tijdstippen in de periode van 18 juli 1997 tot en met 4 september 1997 in Nederland, (telkens) opzettelijk vervalste girobetaalkaarten van de Postbank, gesteld ten name van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] als houder van een girorekening zoals daarop vermeld, zijnde geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, waarop telkens valselijk een bedrag was ingevuld en een handtekening was geplaatst, welke moest doorgaan voor die van de rekeninghouder, telkens heeft afgeleverd of voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die betaalkaarten bestemd waren voor gebruik als waren die kaarten echt en onvervalst.
Nadere bewijsoverweging.
Hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd beoogt - zakelijk weergegeven - te weerleggen dat verdachte wist of het vermoeden had dat de betaalkaarten waarover hij beschikte vervalst waren.
Het hof acht het - op grond van het vorenoverwogene met betrekking tot het verweer van de raadsman - dermate onwaarschijnlijk dat er een kasboek was aan de hand waarvan verdachte kon aantonen dat hij de betaalkaarten heeft verkregen bij zakelijke transacties, dat het hof de verklaringen van de verdachte hierover als kennelijk leugenachtig beschouwt.
Het hof acht verdachte op een aantal andere punten eveneens leugenachtig.
Ten eerste betreft dat verdachtes verklaring omtrent zijn twee aan/verkopen, waarbij hij een aantal betaalkaarten zegt te hebben ontvangen. Verdachte heeft gesteld te hebben gereageerd op advertenties in de Telegraaf.
a. Blijkens de inhoud van een proces-verbaal, mutatienr. PL1605/97-008206, d.d. 6 september 1997 op ambtseed opgemaakt door Paulus de Vries, brigadier van politie Hollands Midden, Rijn- en Aarlanden (pagina 69 e.v.), verklaarde verdachte te hebben gereageerd op een advertentie waarin een Ford Escort werd aangeboden en een advertentie waarin draadloze telefoons werden gevraagd. Beide advertenties stonden in de Telegraaf van zaterdag 30 augustus 1997.
b. Uit het proces-verbaal, mutatienr. PL1605/97-008206, d.d. 7 september 1997 op ambtseed opgemaakt door Martha Johanna Geertruida de Rijke, hoofdagent van politie Hollands Midden, Rijn- en Aarlanden (pagina 125 tot en met 128), blijkt dat de door verdachte aangewezen advertenties andere objecten (namelijk portofoons en een Ford Fiesta) bevatten dan waarover eerder door verdachte is verklaard. Hierbij komt nog dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat de verkoop betrekking had op "sateliettelefoons".
c. Uit het proces-verbaal, mutatienr. PL1605/97-008206, d.d. 12 september 1997 op ambtseed opgemaakt door Paulus de Vries voornoemd en op ambtsbelofte door Adrianus Henricus Egberts voornoemd (pagina 129 e.v.), blijkt dat de eerder door verdachte aangewezen advertenties uit een Telegraaf van 23 augustus 1997 afkomstig waren.
d. In het proces-verbaal van bevindingen, mutatienr. PL1605/97-008206, d.d. 25 september 1997 op ambtseed opgemaakt door Paulus de Vries voornoemd (pagina 148 e.v.) verklaart verbalisant in de Telegraaf van 30 augustus 1997 evenmin de door verdachte omschreven advertenties te hebben aangetroffen.
Ten tweede heeft verdachte verklaard dat het verhoor d.d. 7 september 1997 door verbalisant De Rijke en het verhoor d.d. 12 september 1997 door verbalisanten De Vries en Egberts in het geheel niet hebben plaatsgevonden. Ter 's hofs terechtzitting hebben verbalisanten Egberts en De Vries als getuigen verklaard dat verdachte op 12 september 1997 door hen is gehoord. Tevens heeft verdachte verklaard dat het verhoor d.d. 7 september 1997 door verbalisant De Rijke in het politiebureau te Alphen aan de Rijn niet heeft plaatsgevonden, omdat hij op die dag al was overgebracht naar het Huis van Bewaring te Rotterdam. Verbalisant Egberts verklaarde ter 's hofs terechtzitting dat verdachte op het politiebureau in Alphen aan de Rijn verbleef van 5 september 1997 tot en met 8 september 1997. Verder verklaarde Egberts dat zijn collega De Rijke verdachte op zondag, 7 september 1997, heeft gehoord. Zij heeft dat gedaan op verzoek van hemzelf en verbalisant de Vries in verband met hun weekendverlof.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van verdachte over het zoekraken van het ingevulde kasboek, de door hem verrichte zakelijke transacties naar aanleiding van advertenties in de Telegraaf van 30 augustus 1997 en de niet plaatsgevonden hebbende politieverhoren van 7 en 12 september 1997 kennelijk leugenachtig zijn. Het hof doet deze verklaringen meewerken tot het bewijs van het subsidiair tenlastegelegde, aangezien deze kennelijk zijn bedoeld ter bemanteling van de waarheid, namelijk dat verdachte wist dan wel bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat de betaalkaarten vervalst waren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Kwalificatie.
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf:
opzettelijk een vervalst geschrift afleveren of voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid.
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering.
Het hof heeft gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op de persoon van verdachte.
Verdachte heeft in een tijdsbestek van minder dan twee maanden 60 vervalste betaalkaarten afkomstig van vijf verschillende inbraken her en der verspreid over het land, afgeleverd of voorhanden gehad terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze betaalkaarten bestemd waren voor gebruik als waren zij echt en onvervalst. Hij heeft de daarop vermelde bedragen (telkens f 300,-per kaart) geïncasseerd. Aldus heeft verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in voormelde waardepapieren moet kunnen worden gesteld op ernstige wijze geschonden. Bovendien heeft hij schade toegebracht aan de rekeninghouders dan wel de Postbank. Het hof heeft tevens in beschouwing genomen de professionaliteit en de grote regelmaat waarmee verdachte in een zeer korte periode de feiten pleegde. Verdachte heeft zich kennelijk erg dicht bij de (criminele) bron bevonden, getuige het feit dat verdachte één dag na de diefstal bij [betrokkenen 2 en 3] in [woonplaats] al over een deel van diens betaalkaarten heeft beschikt.
Verdachte is niet eerder ter zake van soortgelijke misdrijven veroordeeld. Daarvan is gebleken uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 13 augustus 2002.
Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat de tijd die inmiddels is verstreken sinds het bewezenverklaarde handelen een periode van ruim vijf jaren bedraagt.
Op grond van het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf waarvan een deel voorwaardelijk, een en ander als na te melden, een passende reactie vormt.
Benadeelde partijen.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [betrokkene 9] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd en dat zijn vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn gehele vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
De vordering is van de zijde van verdachte voor zover het de hoogte daarvan betreft niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [betrokkene 2] zich tevens in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat zijn vordering in eerste aanleg deels wel en deels niet is toegewezen en dat hij zich binnen de grenzen van zijn eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van zijn in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Het hof is van oordeel, dat de vordering van de benadeelde partij betreffende het gevorderde bedrag van f 150,- ter zake van het eigen risico van de FBTO en de gepinde f 1000,-, geen betrekking heeft op schade, die rechtstreeks is toegebracht door de hiervoor bewezenverklaarde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering, dient de benadeelde partij in zijn vordering in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering - voor zover deze de vergoeding van het eigen risico ter hoogte van f 450,- betreft - is van de zijde van verdachte voor zover het de hoogte betreft niet weersproken. Derhalve kan deze worden toegewezen in voege als na te melden.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding en dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Uit het onderzoek ter 's hofs terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij [betrokkene 5] zich in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, dat haar vordering in eerste aanleg niet is toegewezen en dat zij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep opnieuw heeft gevoegd. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort.
Nu de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een feit dat niet aan verdachte is telastegelegd en derhalve geen betrekking heeft op schade, die rechtstreeks is toegebracht door de hiervoor bewezenverklaarde feiten, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Toepassing van wetsartikelen.
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a(oud), 14b, 14c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
HET HOF,
RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart het verdachte als voormeld subsidiair tenlastegelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van negen maanden;
beveelt, dat van de gevangenisstraf een gedeelte van vier maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [betrokkene 9], wonende te [adres], tot een bedrag van tweehonderdvierentwintig euro en tweeënzestig cent;
veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt -tot aan deze uitspraak begroot op nihil- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [betrokkene 2], wonende te [adres], tot een bedrag van tweehonderdvier euro en twintig cent;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dat deel van haar vordering waarop hiervóór niet is beslist;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen van het geding;
veroordeelt verdachte in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij [betrokkene 5], wonende te [adres], niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Zwerwer, voorzitter, Koolschijn en Van der Woude, in tegenwoordigheid van mr. Bijma als griffier, zijnde mr. Van der Woude voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.