ECLI:NL:GHLEE:2002:AF0341

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 253/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag inkomstenbelasting en kosten tuinaanleg

In deze zaak gaat het om een belastingaanslag die is opgelegd aan de belanghebbende voor het jaar 1998, waarbij het belastbaar inkomen is vastgesteld op f.41.369,--. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft deze bij uitspraak van 20 maart 2001 gehandhaafd. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld, waarbij het beroepschrift op 3 april 2001 is ingekomen en op 12 maart 2002 is aangevuld. De zaak is behandeld op de zitting van 15 augustus 2002, waar zowel de belanghebbende als de inspecteur aanwezig waren. De belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en verzocht om een schriftelijke uitspraak.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de belanghebbende was in het boekjaar 1997/1998 agrarisch ondernemer. In het voorgaande boekjaar zijn er werkzaamheden uitgevoerd die de tuin van de belanghebbende hebben aangetast, wat leidde tot de aanleg van een nieuwe tuin met een vijver, waarvoor kosten van f. 23.301,-- zijn gemaakt. De centrale vraag in deze procedure is of deze kosten voor de aanleg van de tuin en vijver ten laste van de winst kunnen worden gebracht.

Het hof overweegt dat volgens artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting alleen kosten die een component vormen bij de berekening van forfaitaire bedragen in aftrek kunnen worden toegelaten. De kosten van de tuinaanleg vallen niet onder deze regeling, aangezien ze niet als kosten van de onderneming worden erkend. Het hof concludeert dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is op 8 november 2002 gedaan en op 13 november 2002 aan beide partijen verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr.253/01 8 november 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding.
De belanghebbende werd voor het jaar 1998 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangesla-gen naar een belast-baar inkomen, als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold (nader: de Wet), van f.41.369,--.
Op het bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 20 maart 2001de aanslag gehandhaafd.
De belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen door middel van een beroepschrift, dat op 3 april 2001 is ingekomen. Het beroepschrift werd 12 maart 2002 nader aangevuld en gemotiveerd.
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden.
De zaak is behandeld ter zitting van 15 augustus 2002 gehouden te Leeuwarden.
Verschenen zijn de belanghebbende, zijn gemachtigde alsmede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Het gerechtshof heeft op 29 augustus 2002 mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal per aangetekende post, ter post bezorgd op 2 september 2002 aan partijen is verzonden.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
Bij brief, ingekomen op 26 september 2002, heeft de belanghebbende verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
De belanghebbende heeft op 7 oktober het verschuldigde griffierecht voldaan.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
1. De belanghebbende was in het boekjaar 1997/1998 agrarisch ondernemer. In het boekjaar 1996/1997 werd de boomwal rond de boerderij gesloopt en werd de walkant verbreed en een nieuwe walbeschoeiing aangelegd.
2. Door voornoemde werkzaamheden werd volgens de belanghebbende de tuin nagenoeg geheel vernield en was herstel nodig. Hij liet een nieuwe tuin aanleggen en liet in deze tuin een vijver maken. De kosten hiervan bedroegen f. 23.301,--.
3. Het geschil.
Kunnen de kosten voor de aanleg van de tuin en vijver ten laste van de winst worden gebracht?
4. De standpunten van partijen.
Verwezen wordt naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd. Door partijen werden ter voormelde zitting aan hun standpunten geen nadere gronden aangevoerd.
5. Rechtsoverwegingen.
Artikel 42a, negende lid van de Wet maakt deel uit van de in dat artikel neergelegde forfaitaire huurwaarderegeling. Dit brengt mee dat als kosten van de onderneming slechts in aftrek kunnen worden toegelaten die kosten, afschrijvingen daaronder begrepen, die een component hebben gevormd bij de berekening van de in lid 1, letter a, van genoemd wetsartikel vermelde forfaitaire bedragen.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 42a blijkt dat "de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen" niet tot de kosten als hiervóór bedoeld behoren (Memorie van Antwoord, Kamerstukken 1969/1970, 10 790, nr. 8, blz. 25).
De kosten van de tuinaanleg, e.e.a. zoals aan partijen bekend, kunnen dan ook als behorende tot laatstgenoemde categorie, niet in aftrek worden toegelaten.
6. De conclusie
Het beroep is mitsdien ongegrond.
7. De proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De beslissing.
Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.
Gedaan op 8 november 2002 door mr. Drion, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier Gerrits en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier.
Op 13 november 2002 afschrift
per aangetekende post verzonden aan
beide partijen.