6. De overwegingen omtrent het geschil.
Tussen partijen is niet in geschil, dat belanghebbende de door hem ter zake van zijn activiteiten als topsporter ontvangen baten heeft genoten als opbrengst van een zelfstandig door heb uitgeoefend beroep.
Gelet op de wijze waarop belanghebbende de baten heeft ontvangen en de hoegrootheid van de bedragen van de baten hebben partijen zich in hun vorenomschreven eenparig standpunt, naar 's hofs oordeel, niet gesteld op een juridisch onjuist uitgangspunt, zodat het hof hen zal volgen in dat standpunt.
Mede gelet op het vrijwillige karakter van de door belanghebbende jegens zijn ouders aangegane verplichting op grond van de overeenkomst acht het hof aannemelijk, dat de relatie van belanghebbende als kind ten opzichte van zijn ouders bij het aangaan van die overeenkomst zozeer heeft geprevaleerd dat van de desbetreffende uitgaven niet kan worden gezegd dat deze door belanghebbende zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming, terwijl op die gronden mede niet gezegd kan worden, dat de daaruit voortvloeiende lasten zijn opgekomen in het milieu van de onderneming.
Belanghebbende heeft als subsidiair standpunt nog aangevoerd, dat de onderwerpelijke kosten zouden zijn te beschouwen als buitengewone lasten.
Het hof kan belanghebbende in dat standpunt evenmin volgen.
Naar het bepaalde in artikel 46, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet zijn buitengewone lasten onder meer de op de belastingplichtige drukkende uitgaven ter zake van de opleiding of studie voor een beroep van de belastingplichtige.
Belanghebbende heeft evenwel geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden aangenomen, dat de door hem vrijwillig aan zijn ouders te verrichten betalingen voor hem zodanig dringend zouden zijn, dat sprake zou zijn van op hem drukkende uitgaven als bedoeld in voormeld artikel 46.
Voorts kan, gelet op de aard van de aan de ouders terug te betalen kosten - globaal: kosten van sporttraining - niet gesproken worden van uitgaven ter zake van de opleiding voor een beroep in de zin van voormeld artikel 46.
Het beroep is in zoverre derhalve ongegrond.
Vaststaat, dat aan belanghebbende gedurende 1995 door het Nederlands Olympisch Fonds een Volkswagen Golf in bruikleen ter beschikking is gesteld, welke bruikleen telkens voor een periode van minimaal drie maanden of ongeveer 10.000 kilometer werd overeengekomen.
Gelet op het verband en de samenhang van deze bruikleen met de activiteiten van belanghebbende in het door hem zelfstandig uitgeoefend beroep dienen de uit deze bruikleen voortvloeiende voordelen te worden aangemerkt als voordelen uit onderneming als bedoeld in artikel 7 van de Wet.
Weliswaar heeft belanghebbende verdedigd de ter beschikking gestelde auto tot diens privé-vermogen te rekenen, doch nu belanghebbende niet de economische eigendom van de auto heeft en derhalve in zoverre niet over een vermogensbestanddeel beschikt, kan de door hem verdedigde vermogensetikettering geen effect hebben.
Gelet op het vorenoverwogene heeft belanghebbende juist gehandeld door de in verband met de bruikleen door hem te dragen kosten van
- naar vaststaat - ƒ 6.788,- ten laste van zijn winst te brengen.
Naar het bepaalde in artikel 42, lid 2, van de Wet, welke bepaling naar de Hoge Raad heeft beslist bij arrest van 10 januari 1990, nummer 26080, BNB 1990/121, ook van toepassing is voor het geval kosten ten laste van de onderneming worden gebracht voor een niet tot het ondernemingsvermogen behorende personenauto, welke wordt gebruikt ten behoeve van de onderneming, worden de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van tenminste 20% van de catalogusprijs van de auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming.
Alsdan dient op grond van die bepaling van het bedrag van de kosten van ƒ 6.788,- een bedrag van 20% van de catalogusprijs van - naar vaststaat - ƒ 32.495,-, ofwel ƒ 6.499,- te worden geacht niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming, zodat de door de inspecteur dienaangaande aangebrachte correctie juist is.
Het beroep is ook in zoverre ongegrond.