ECLI:NL:GHLEE:2002:AF0573

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rolnummer 0100130
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Knijp
  • B. Bax-Stegenga
  • A. de Bock
  • J. Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst wegens dwaling over bouwjaar auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 13 november 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] betreffende de koop van een Chrysler Dodge Ram 1500 Pick-up truck. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. J. de Goede, had in eerste aanleg bij de rechtbank Leeuwarden een vordering ingesteld die was afgewezen. De appellant stelde dat hij de auto had gekocht onder de veronderstelling dat het bouwjaar december 1996 was, terwijl dit in werkelijkheid juni/juli 1995 was. Dit leidde tot de stelling dat hij in dwaling verkeerde bij het aangaan van de koopovereenkomst.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant de onjuiste voorstelling van zaken over het bouwjaar van de auto had, en dat deze onjuiste voorstelling te wijten was aan de mededelingen van de geïntimeerde. Het hof oordeelde dat de appellant bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. De grieven van de appellant werden gegrond verklaard, en het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank. Het hof verklaarde de koopovereenkomst tussen partijen te zijn vernietigd, met terugwerkende kracht tot het moment van de overeenkomst.

De geïntimeerde werd veroordeeld tot terugbetaling van de koopprijs van ƒ 53.000,-- aan de appellant, verminderd met een schadevergoeding van ƒ 5.000,-- voor het gebruik van de auto. Daarnaast werd de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van ƒ 1.700,--. De appellant werd verplicht de auto met bijbehorende papieren en sleutels terug te geven aan de geïntimeerde. De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatie bij de verkoop van goederen en de gevolgen van dwaling in koopovereenkomsten.

Uitspraak

Arrest d.d. 13 november 2002
Rolnummer 0100130
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr J. de Goede,
tegen
[geïntimeerde],
voorheen wonende te [woonplaats], thans te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
procureur: mr R.A. Schütz.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 24 januari 2001 en het herstelvonnis van 28 februari 2001 gewezen door de rechtbank te Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 18 april 2001 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemde vonnissen met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 9 mei 2001.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 24 januari 2001, gewezen onder rolnummer 00-50, gewezen tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde, te vernietigen en opnieuw recht doende de vordering van appellant toe te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedures in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] in zijn arrest niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep af te wijzen en het bestreden vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep."
Voorts hebben beide partijen een akte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Het hof zal uitgaan van de door de rechtbank in het bestreden vonnis in de rechtsoverwegingen 2.1, 2.2 en 2.4 vastgestelde feiten, nu [appellant] daartegen geen grieven heeft gericht.
2. In grief I maakt [appellant] bezwaar tegen de vaststelling door de rechtbank in r.o. 2.3, dat [geïntimeerde] drie weken voor het totstandkomen van de koopovereenkomst aan [appellant] het kentekenbewijs heeft gefaxt.
Het hof overweegt hierover het volgende.
[appellant] heeft in zijn conclusie van repliek, naar aanleiding van de stelling van [geïntimeerde] bij conclusie van antwoord (punt 4) dat hij drie weken voor de totstandkoming van de koopovereenkomst [appellant] het kentekenbewijs heeft toegefaxt, erkend dat hij het kentekenbewijs van [geïntimeerde] heeft ontvangen (punt 9). Voor het overige heeft hij in eerste aanleg de bedoelde stelling van [geïntimeerde] op geen enkele wijze ontkend. Voorts maakt [appellant] thans elders in zijn memorie van grieven, in verband met de vraag of hij kennis had kunnen nemen van het op het kentekenbewijs vermelde bouwjaar van de auto, melding van "een moeilijk leesbare fax" (punt 4.7) c.q. "een slecht leesbare fax" (punt 6.3). Gelet op het voorgaande acht het hof de betwisting door [appellant] van het feit dat [geïntimeerde] hem drie weken voor het sluiten van de koopovereenkomst het kentekenbewijs van de auto zou hebben toegezonden, inzoverre ongeloofwaardig, dat naar het oordeel van het hof in ieder geval als vaststaand dient te worden aangenomen dat [appellant] vóór het sluiten van de koopovereenkomst per fax van [geïntimeerde] het kentekenbewijs heeft ontvangen, nu hij dit immers met zoveel woorden heeft erkend. Of dit drie weken van te voren is geweest, danwel op enig ander tijdstip, kan verder in het midden blijven.
De grief faalt.
3. Aldus gaat het hof uit van het volgende feitencomplex.
3.1. [geïntimeerde] heeft ergens in 1999 een auto te koop aangeboden - een Chrysler, van het type Dodge Ram 1500 Pick-up truck -, met als specificatie "bouwjaar december 1996".
Uit de als prod. 2 bij conclusie van eis overgelegde brief van de gemachtigde van [appellant], blijkt dat [geïntimeerde] de auto in een advertentie in "Autotrader" te koop heeft aangeboden, eveneens met de vermelding "bouwjaar december 1996".
3.2. [appellant] is in contact getreden met [geïntimeerde]. Nadien heeft [geïntimeerde] hem het kentekenbewijs toegefaxt.
3.3. Op het kentekenbewijs is onder meer het volgende vermeld:
"afgegeven de 24-12-1996"
Bij "bijzonderheden" is vermeld:
"Datum eerste toelating: 010795
voertuig voorzien van dubbele cabine.
(.....)".
3.4. Op 23 juli 1999 heeft [appellant] de auto voor een bedrag van ƒ. 53.000,-- gekocht van [geïntimeerde]. In de tussen partijen opgestelde en door hen beiden ondertekende, schriftelijke overeenkomst d.d. juli 1999 is het volgende vermeld:
"Hierbij verklaren ondergetekenden, hierna genoemde auto te hebben gewisseld van eigenaar.
Merk: Chrysler
Dodge Ram 1500 Pick-up truck
Bouwjaar december 1996
Kenteken VP DN 14
Chassis nr 3B 7HC 13 Y 7SG 703689
Afgesproken koopprijs fl. 53.000,-- zonder bijkomende kosten.
(.......)".
3.5. Voordat [appellant] de koopprijs heeft betaald, heeft hij de auto laten keuren bij autobedrijf Damstra te Franeker.
3.6. Omstreeks 5 oktober 1999 heeft de garage van [appellant] hem meegedeeld dat de Chrysler niet in december 1996, maar in juni/juli 1995 is gebouwd.
3.7. Bij faxbericht van 10 januari 2000 heeft [appellant] de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
4. [appellant] heeft zich primair beroepen op bedrog door [geïntimeerde]. Nu hij echter onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van het oordeel dat [geïntimeerde] hem opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan, zal het hof hieraan voorbij gaan.
5. Voorts heeft [appellant] zich beroepen op dwaling, waarover het hof het volgende overweegt.
5.1. In het onderhavige geval staat vast dat de koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] tot stand is gekomen, terwijl bij [appellant] de onjuiste voorstelling bestond dat de auto als bouwjaar december 1996 had; dit was in werkelijkheid juni/juli 1995.
5.2. Voorts staat naar het oordeel van het hof in voldoende mate vast dat [appellant] bij een juiste voorstelling van zaken over het bouwjaar van de auto, de overeenkomst niet op dezelfde voorwaarden -dat wil zeggen: voor dezelfde koopprijs- was aangegaan. Het hof overweegt daartoe dat [geïntimeerde] de stelling van [appellant] -welke is onderbouwd met een schrijven d.d. 19 november 1999 van Autobedrijf [naam bedrijf], dat blijkens het briefpapier handelt in Chryslers-, dat het bedrag van ƒ. 53.000,-- voor de betreffende auto uit het bouwjaar (december) 1996 reëel is, doch dat nu blijkt dat de auto 1,5 jaar ouder is, deze beslist niet meer waard is dan ƒ. 42.000,--, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. [geïntimeerde] heeft geen gegevens in het geding gebracht waaruit de onjuistheid van het schrijven van Autobedrijf [naam bedrijf] zou kunnen worden afgeleid. De in het geding gebrachte advertenties van andere Dodge Ram Pick-up trucks acht het hof onvoldoende relevant, nu het hof niet heeft kunnen vaststellen of de daarin aangeboden auto's in alle opzichten vergelijkbaar zijn met de onderhavige auto. Hierbij komt nog dat het een feit van algemene bekendheid is dat het bouwjaar van een auto, rechtstreeks van invloed is op de marktwaarde c.q. koopprijs van die auto. Derhalve is in voldoende mate komen vast te staan dat [appellant] bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.
5.3. Vervolgens is aan de orde of voldaan is aan de vereisten omschreven onder a van art. 6:228 BW, waarop [appellant] zich blijkens zijn stellingen beroept. Het hof overweegt daarover het volgende. Het hof stelt voorop dat de dwaling van [appellant] over het bouwjaar van de auto te wijten is aan de onjuiste mededeling hierover van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft immers ten onrechte in de advertentie waarin hij de auto te koop aanbood, en nadien wederom in de schriftelijke koopovereenkomst, als bouwjaar december 1996 vermeld.
In dit verband is door [geïntimeerde] aangevoerd dat het voorafgaand aan de koopovereenkomst toezenden van het kentekenbewijs aan [appellant], dient te worden opgevat als een nadere mededeling aan [appellant] omtrent het bouwjaar van de auto. Het hof kan [geïntimeerde] niet volgen in dit betoog. Niet alleen is dit betoog wel heel moeilijk te rijmen met [geïntimeerde]'s gelijktijdig ingenomen stelling -wat daarvan verder ook zij- dat hij evenmin op de hoogte was van het werkelijke bouwjaar van de auto. Daarbij komt het volgende. Nu in de nadien door [appellant] ondertekende koopovereenkomst wederom als bouwjaar december 1996 was vermeld, hetgeen [appellant] kennelijk niet getroffen heeft als onjuist, had het in ieder geval op dat moment voor [geïntimeerde] duidelijk kunnen zijn dat [appellant] (nog steeds) in de veronderstelling verkeerde dat het bouwjaar van de auto december 1996 was. Onder die omstandigheden had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om [appellant] duidelijkheid te verschaffen over het bouwjaar van de auto. In elk geval kan [geïntimeerde] zich er niet op beroepen dat [appellant] niet had mogen vertrouwen op zijn ([geïntimeerde]'s) mededeling zoals neergelegd in de schriftelijke overeenkomst, inhoudende dat het bouwjaar december 1996 was.
5.4. Tenslotte is naar het oordeel van het hof tevens voldaan aan het vereiste dat voor [geïntimeerde] kenbaar was dat voor [appellant] van belang was wat het bouwjaar was van de auto, nu [geïntimeerde] zulks niet gemotiveerd heeft bestreden. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, is het bouwjaar van een auto immers rechtstreeks van invloed op de marktwaarde c.q. koopprijs daarvan.
6. Het hof komt derhalve tot de conclusie dat het beroep van [appellant] op dwaling slaagt. Gelet op hetgeen in r.o. 5.3 is overwogen, is het hof van oordeel dat er geen aanleiding is om de dwaling in het onderhavige geval voor rekening van [appellant] te laten blijven. Derhalve kan [appellant] met succes de nietigheid van de overeenkomst inroepen. In het midden kan blijven of [appellant] in zijn brief d.d. 10 januari 2000 al dan niet op juiste wijze de vernietiging heeft ingeroepen, nu hij zich in ieder geval in de onderhavige procedure heeft beroepen op een vernietigingsgrond, en de door het hof uit te spreken verklaring voor recht dat de overeenkomst is vernietigd immers terugwerkende kracht meebrengt tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht (art. 3:53 lid 1 BW).
7. Het hof zal derhalve voor recht verklaren dat de tussen partijen op 23 juli 1999 aangegane koopovereenkomst vernietigd is, welke vernietiging terugwerkt tot dat tijdstip.
De vernietiging van de overeenkomst brengt met zich dat de door partijen verrichte prestaties zonder rechtsgrond hebben plaatsgevonden, zodat voor partijen ongedaanmakingsverbintenissen zijn ontstaan.
[geïntimeerde] zal aan [appellant] de koopprijs ad ƒ. 53.000,-- dienen terug te betalen.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd (conclusie van antwoord punt 14) dat [appellant] geen recht heeft op volledige teruggave van de koopprijs nu hij de auto vanaf juli 1999 in gebruik heeft en er een gebruiksvergoeding in mindering dient te worden gebracht, door de rechter in goede justitie te bepalen.
Naar het oordeel van het hof geldt in dit verband het volgende.
Uitgangspunt is dat [appellant] de auto in dezelfde staat aan [geïntimeerde] dient terug te geven als waarin hij de auto van [geïntimeerde] heeft ontvangen; voorzover hij daarin tekort schiet is sprake van een tekortkoming in de nakoming van een op [appellant] rustende verbintenis.
Bij brief van 10 januari 2000 heeft [appellant] de auto aan [geïntimeerde] ter beschikking gesteld, zoals [appellant] onweersproken heeft gesteld. Vanaf dat moment kon [geïntimeerde] derhalve beschikken over de auto. Een vermindering van de staat en/of een waardevermindering van de auto is vanaf dat tijdstip derhalve voor eigen rekening van [geïntimeerde].
Vanaf 5 oktober 1999 was aan [appellant] bekend dat het bouwjaar van de auto juni/juli 1995 was. Vanaf dat moment diende hij derhalve redelijkerwijs rekening te houden met een verplichting tot teruggave van de zaak aan [geïntimeerde]. Het desalniettemin gebruik maken van de auto vanaf 5 oktober 1999 tot aan 10 januari 2000 - waardoor waardevermindering van de auto zal zijn opgetreden - dient dan ook te worden aangemerkt als het niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het goed zorg dragen, welke tekortkoming aan [appellant] toerekenbaar is (art. 6:204 lid 1 BW). Op grond van art. 6:74 BW is [appellant] derhalve schadevergoeding verschuldigd voor de door deze tekortkoming bij [geïntimeerde] ontstane schade.
Voor wat betreft de periode vanaf juli 1999 tot aan 5 oktober 1999 geldt dat [appellant] niet bekend was met het feit dat het bouwjaar van de auto 1995 in plaats van 1996 was. In die periode hoefde hij derhalve redelijkerwijs geen rekening te houden met teruggave van de auto aan [geïntimeerde], zodat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Voor die periode geldt echter wel dat [appellant] in verband met zijn tekortkoming een voordeel geniet dat hij bij behoorlijke nakoming (dat is: het in dezelfde staat teruggeven van de auto aan [geïntimeerde]) niet zou hebben gehad, namelijk dat hij om niet gebruik heeft gemaakt van de auto.
Voor die situatie bepaalt art. 6:78 lid 1 BW dat [geïntimeerde] recht heeft op vergoeding van zijn schade tot ten hoogste het bedrag van het voordeel van [appellant].
Derhalve kan [geïntimeerde] zowel voor de periode van 23 juli 1999 tot aan 5 oktober 1999 (ex art. 6:78 lid 1 BW) als voor de periode van 5 oktober 1999 tot 10 januari 2000 (ex art. 6:204 lid 1 BW) jegens [appellant] aanspraak maken op schadevergoeding. Partijen hebben geen gegevens verschaft over de hoogte van zo'n vergoeding, doch het hof verzocht deze zelf vast te stellen. Het hof stelt de schadevergoeding ex aequo et bono vast op ƒ. 5.000,--. [geïntimeerde] dient derhalve aan [appellant] te voldoen een bedrag van ƒ. 53.000,-- minus ƒ. 5.000,--, dat is ƒ. 48.000,--.
[geïntimeerde] dient daarover voorts de wettelijke rente voldoen, welke het hof zal laten ingaan op het moment van dagvaarding, te weten 21 januari 2000. Het hof gaat voorbij aan de door [appellant] gevorderde ingangsdatum van 12 januari 2000, nu die datum kennelijk is aangezegd in samenhang met het voor [geïntimeerde] verwarrende (en ook onjuiste) beroep van [appellant] op ontbinding, waarbij het hof overigens opmerkt dat de bedoelde brief van 10 januari 2000 niet in het geding is gebracht.
8. Tegenover de verplichting van [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] zoals hiervoor vermeld, staat de verplichting van [appellant] tot teruggave van de auto met alle daarbij behorende papieren en sleutels. Ter voorkoming van executiegeschillen zal het hof de laatst bedoelde verplichting in het dictum opnemen.
9. Door [appellant] is voorts nog gevorderd een bedrag van ƒ. 2.150,25 aan schadevergoeding wegens kosten die hij heeft moeten maken voor reparaties aan de auto. Volgens [appellant] is deze schade het gevolg van slijtage van de auto die niet, althans niet nu al, zou zijn opgetreden bij een auto die daadwerkelijk 1996 als bouwjaar had.
Naar het oordeel van het hof kan deze vordering niet slagen. Door [appellant] is geenszins aannemelijk gemaakt dat de door hem gemaakte kosten in voldoende causaal verband staan met het feit dat de auto als bouwjaar 1995 in plaats van 1996 had. Zonder nadere toelichting en onderbouwing - die door [appellant] niet is gegeven - is immers niet in te zien dat er een toereikende rechtstreekse relatie is tussen het bouwjaar van een auto en de mate van slijtage van die auto.
Nu er verder geen rechtsgrond is waarop de vordering van [appellant] tot vergoeding van het hier aan de orde zijnde schadebedrag voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen, dient dit deel van de vordering derhalve te worden afgewezen.
10. [appellant] heeft tenslotte nog vergoeding van door hem gemaakte buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van ƒ 1.700,-- gevorderd. Nu [appellant] deze kosten heeft onderbouwd, en de kosten, noch de hoogte daarvan, het hof onredelijk voorkomen, zal het hof het door [appellant] gevorderde bedrag toewijzen.
Slotsom
11. De grieven slagen. Nu de primaire vorderingen van [appellant] voor toewijzing gereed liggen, komt het hof niet meer toe aan een bespreking van hetgeen subsidiair is gevorderd.
Het vonnis van de rechtbank Leeuwarden zal worden vernietigd en beslist zal worden als hierna in het dictum te bepalen. Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Beslist wordt als volgt.
De beslissing
het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Leeuwarden d.d. 24 januari 2001, alsmede het daarbij behorende herstelvonnis van 28 februari 2001;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de tussen partijen op 23 juli 1999 aangegane koopovereenkomst met betrekking tot een Chrysler, type Dodge Ram 1500 Pick-up truck, is vernietigd;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 21.781,45 (ƒ 48.000,--), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2000;
veroordeelt [geïntimeerde] voorts tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 771.43 (ƒ 1.700,--);
veroordeelt [appellant] tot teruggave van de auto met bijbehorende papieren en sleutels aan [geïntimeerde];
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure welke aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak worden begroot op:
in eerste aanleg: € 544,07 aan verschotten en € 998,-- aan salaris voor de procureur;
in hoger beroep: € 756,41 aan verschotten en € 1.497,-- aan salaris voor de procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Bax-Stegenga en De Bock, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 13 november 2002.