ECLI:NL:GHLEE:2002:AF0772

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 186/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Huiskes
  • H.S. Pruiksma
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag loonbelasting door zeilschool

Op 15 november 2002 deed het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak in een belastingzaak waarbij V.o.f. X in beroep ging tegen een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1997. De naheffingsaanslag, die oorspronkelijk was vastgesteld op f 27.420,- aan enkelvoudige belasting en f 6.855,- aan verhoging, werd door de inspecteur na bezwaar verminderd tot f 19.492,- aan enkelvoudige belasting en f 4.873,- aan verhoging. De belanghebbende stelde dat de betalingen aan zeilinstructeurs geen loon waren, maar kostenvergoedingen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de naheffingsaanslag correct had berekend en dat de betalingen aan de instructeurs niet als kostenvergoedingen konden worden aangemerkt. Het Hof achtte de belanghebbende ontvankelijk in haar beroep, omdat de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar niet had aangegeven waar en binnen welke termijn beroep kon worden ingesteld. De uitspraak van het Hof was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en de naheffingsaanslag bleef in stand. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat het Hof geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 186/01 15 november 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van V.o.f. X te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de Belastingdienst te Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 januari 1994 t/m 31 december 1997 met aanslagnummer 0000.00.000.A01.7500.
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende werd genoemde naheffingsaanslag, bestaande uit f 27.420,- enkelvoudige belasting en f 6.855,- verhoging, opgelegd met dagtekening 12 augustus 1999.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 1 september 2000 de naheffingsaanslag verminderd tot een naheffingsaanslag bestaande uit f 19.492,- aan enkelvoudige belasting en f 4.873,- aan verhoging. Hierbij was niet aangegeven dat, waar en binnen welke termijn beroep kon worden ingesteld.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 9 maart 2001 is ingekomen en is aangevuld bij brief van 11 mei 2001 (met bijlagen).
De inspecteur heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 maart 2002. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende en de heer A enerzijds, en de inspecteur, vergezeld van de heer B anderzijds. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot de inspecteur gerichte verzoek heeft deze bij brief van 28 maart 2002 nadere gegevens verstrekt, waarop belanghebbende heeft gereageerd bij brieven van 21 mei 2002 en 6 september 2002 (met bijlagen).
De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 19 september 2002.
Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende en de heer A enerzijds, en de inspecteur, vergezeld van de heer C, anderzijds.
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen, waarvan hij te voren exemplaren had toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft ter zitting zonder bezwaar van de inspecteur nog een kopie van een vaststellingsovereenkomst overgelegd aan het Hof en de inspecteur.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
In de beroepszaken betreffende de twee andere onder 2.7 genoemde naheffingsaanslagen heeft het Hof op dezelfde datum als in de onderhavige zaak uitspraak gedaan.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende exploiteert een zeilschool voor volwassenen. Buiten het zeilseizoen wordt de acccomodatie beschikbaar gesteld voor groepen.
2.2 Op 3 november 1998 en 12 en 13 januari 1999 werd een boekenonderzoek loonbelasting ingesteld bij belanghebbende. Tijdens het onderzoek bleek dat er betalingen en verstrekkingen waren verricht aan de zeilinstructeurs.
2.3 Belanghebbende stelde dat er geen sprake was van loon, maar van kostenvergoedingen.
2.4 Op 4 februari 1999 vond er op de eenheid ondernemingen van de Belastingdienst te Heerenveen met belanghebbende een bespreking plaats over de zeilinstructeurs. Tijdens deze bespreking werd belanghebbende alsnog in de gelegenheid gesteld om over 1999 aan te tonen dat de betalingen en verstrekkingen stonden tegenover gemaakte kosten. Op 9 februari 2000 werden 20 overzichten gefaxt door belanghebbende. Deze hadden betrekking op een selectie van 20 instructeurs.
2.5 Uit deze overzichten blijkt dat belanghebbende in totaal
f 13.103,- contant heeft uitbetaald over 325 instructiedagen. De inspecteur heeft bij vergissing deze selectie als het volledige bestand zeilinstructeurs aangemerkt. Het werkelijke aantal instructiedagen bedroeg op jaarbasis ongeveer 1925.
2.6 Bij de berekening van de naheffingsaanslag is er van uit gegaan dat de jaren 1995 tot en met 1997 hetzelfde beeld vertonen. Per instructiedag is f 5,- als kostenvergoeding geaccepteerd. Naast de contante betaling van f 13.103,- per jaar is als loon belast de fiscale norm voor kost en inwoning over het betreffende jaar.
2.7 De inspecteur heeft de becijfering uiteengezet in zijn brieven van 22 augustus 2000 en 31 januari 2001 aan belanghebbende en zijn brief van 28 maart 2002 aan het Hof. Hieruit komt naar voren dat er naast de onderhavige naheffingsaanslag nog sprake is van twee (kleinere) naheffingsaanslagen over respectievelijk 1 januari 1995 t/m 1 januari 1996 en 1 januari 1998 t/m 31 december 1998.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
a. Zijn de door belanghebbende aan de zeilinstructeurs verstrekte betalingen en verstrekkingen aan te merken als kostenvergoedingen of (ten dele) als loon?
b. Indien (ten dele) sprake is van loon, is de naheffingsaanslag dan te hoog becijferd?
Belanghebbende beantwoordt vraag a in eerstbedoelde zin en vraag b in bevestigende zin, terwijl de inspecteur tegenovergestelde standpunten inneemt.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Aangezien bij de uitspraak op bezwaar niet was aangegeven dat, waar en binnen welke termijn beroep kon worden ingesteld, acht het Hof belanghebbende ontvankelijk in haar beroep. Blijkens zijn brief van 28 maart 2002 gaat de inspecteur hiermee akkoord.
4.2 Uit de onder 2.5, eerste zin, genoemde getallen leidt het Hof af dat de aan de instructeurs betaalde bedragen niet zo gering waren dat deze op voorhand het karakter van loon ontbeerden.
4.3 In beginsel hadden wel voor bepaalde kosten binnen de wettelijke grenzen kostenvergoedingen mogen worden verstrekt, maar dan moeten deze wel berusten op een vooraf vastgestelde regeling. De status van de onder 2.4 genoemde 20 overzichten is onduidelijk. Belanghebbende stelt dat deze betrekking hebben op het jaar 1999 en de inspecteur stelt dat deze zien op het jaar 1997. Het Hof kan gelet op het voorgaande niet komen tot een hogere onbelaste kostenvergoeding dan de inspecteur heeft toegestaan (zie 2.6). Het is immers geenszins aannemelijk geworden dat er sprake was van een vooraf vastgestelde regeling. Bij vraag 3.1, onder a, is het gelijk derhalve aan de zijde van de inspecteur.
4.4 Uit het onder 2.6 vermelde en de onder 2.7 vermelde brieven blijkt hoe de inspecteur de naheffingsaanslag heeft berekend. Belanghebbende voert ten aanzien van de door de inspecteur toegepaste norm voor kost en inwoning aan dat gedurende twee jaar dubbele huisvesting onbelast mag worden verstrekt en dat de zeilinstructeurs voor eigen rekening de lunch nuttigen op een locatie buiten de zeilschool. Voorts merkt belanghebbende op dat het bedrag van f 13.103,- over het jaar 1997 zonder veiligheidsmarges is overgenomen naar andere jaren.
Het Hof is van oordeel dat weliswaar binnen de wettelijke grenzen vergoedingen voor huisvestingskosten van een werknemer buiten zijn woonplaats gedurende ten hoogste twee jaren onbelast konden zijn, maar dit houdt niet in dat in het onderhavige geval de door de inspecteur toegepaste norm voor inwoning ook lager gesteld moest worden dan wel moest vervallen. Belanghebbende heeft immers ten aanzien van de door hem bepleite uitzondering op de regel dat de norm moet worden toegepast onvoldoende feitelijke gegevens verstrekt.
Het komt het Hof voorts niet waarschijnlijk voor dat de zeilinstructeurs de lunch voor eigen rekening nuttigen op een locatie buiten de zeilschool. Eerder ligt voor de hand dat van de zeilschool een lunchpakket wordt meegenomen. Maar wat verder zij van de door belanghebbende bepleite uitzondering op de norm voor inwoning, het nuttigen van de lunch door de zeilinstructeurs en de overname van het bedrag van f 13.103,- zonder veiligheidsmarges naar andere jaren, deze aspecten worden ruimschoots gecompenseerd door het feit dat de inspecteur bij de berekening van de naheffingsaanslag is uitgegaan van 325 in plaats van 1925 instructiedagen per jaar.
4.5 Niet aannemelijk is geworden dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
4.6 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist al hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 15 november 2002 door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. H.S. Pruiksma, vice-president, en mr. H.H.A. Fransen, raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 20 november 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.