ECLI:NL:GHLEE:2002:AF0980

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rekestnummer 0200131
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Boon
  • W. Wachter
  • A. van Eck
  • M. Mollema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake alimentatie en draagkracht na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 20 november 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw na hun echtscheiding. De man, woonachtig in Frankrijk, had in beroep de eerdere beschikkingen van de rechtbank Leeuwarden betwist, waarin zijn bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw was vastgesteld op 453,78 Euro per maand. De man voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat hij belastingplichtig was in Nederland en dat zijn maandlasten voor schulden niet correct waren meegenomen in de berekening van zijn draagkracht.

Het hof heeft de argumenten van de man beoordeeld, waaronder zijn stelling dat hij in Frankrijk woont en daar een WAO-uitkering ontvangt, waarover in Nederland geen belasting meer wordt geheven. De vrouw betwistte de hoogte van de door de man opgevoerde schulden en stelde dat deze niet tijdens het huwelijk waren ontstaan. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over zijn financiële situatie en de noodzaak van zijn schulden.

Uiteindelijk heeft het hof de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw verlaagd naar 209,19 Euro per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het hof bekrachtigde de tussenbeschikking van de rechtbank, vernietigde de eindbeschikking en bepaalde dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in alimentatiezaken en de beoordeling van draagkracht na echtscheiding.

Uitspraak

Beschikking d.d. 20 november 2002
Rekestnummer 0200131
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
appellant,
hierna te noemen: de man,
procureur mr W.R. Kamminga,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
toevoeging,
procureur mr M.R. Rauwerda.
Het procesverloop
Ter griffie van het hof is binnengekomen een verzoekschrift houdende appel van de beschikkingen d.d. 28 november 2001 en 20 maart 2002 van de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden.
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 24 september 2002 is de zaak behandeld.
De motivering
1. In de eindbeschikking d.d. 20 maart 2002 waarvan beroep heeft de rechtbank de door de man te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bepaald op 453,78 Euro per maand.
2. De man verzoekt in appel de beroepen tussenbeschikking d.d. 28 november 2001, naar het hof begrijpt voorzover de rechtbank de man daarbij in de gelegenheid heeft gesteld nadere financiële gegevens over te leggen, en de eindbeschikking d.d. 20 maart 2002 te vernietigen en opnieuw beslissende het zelfstandig verzoek van de vrouw strekkende tot het bepalen van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, alsnog af te wijzen.
3. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzoekt beide bestreden beschikkingen te bekrachtigen met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
4. De man heeft in appel vier grieven ontwikkeld. De eerste drie grieven hebben alle het oog op de draagkracht van de man, zodat het hof deze grieven gezamenlijk zal bespreken.
5. De man voert aan dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de man in Nederland belastingplichtig is.
Daarnaast stelt de man dat de rechtbank ten onrechte de maandlasten van de schulden bij de ABN-AMRO Bank en Visa Card, slechts tot een bedrag van respectievelijk f 125,-- per maand en f 220,-- per maand in aanmerking heeft genomen.
6. Ter toelichting stelt de man dat hij in Frankrijk woonachtig is en dat hij een Nederlandse WAO-uitkering ontvangt op welke uitkering in Nederland na 1 juni 2001 geen belasting meer is ingehouden.
De man dient maandelijks f 143,-- af te lossen op de schuld bij de ABN-AMRO Bank. Deze schuld is deels ontstaan tijdens het huwelijk van partijen en voorts verhoogd teneinde de (verdelings)bijdrage aan de vrouw te voldoen van f 325,-- per maand gedurende een periode van één jaar. Op de schuld aan Visa Card lost de man f 350,-- per maand af. Deze schuld heeft de man moeten verhogen in verband met de kosten van de verhuizing van Nederland naar Frankrijk en een hem overkomen ongeval. De man stelt zich op het standpunt dat met beide lasten volledig rekening gehouden dient te worden. Daarnaast stelt de man dat hij op 15 december 2001 in [buitenland] is hertrouwd en dat vanaf die datum bij het bepalen van zijn draagkracht een alimentatievrije voet (hierna: AVV) voor een gezin moet worden toegepast. De door hem te betalen huur bedraagt per 1 januari 2002 190 Euro per maand.
7. De vrouw is van mening dat de bruto uitkering die de man ontvangt kan worden beschouwd als netto uitkering nu enerzijds aangenomen kan worden dat de man niet langer in Nederland belastingplichtig is, maar anderzijds niet aannemelijk is geworden dat de man in Frankrijk belastingplichtig is.
Ten aanzien van beide schulden is de vrouw van mening dat deze, voorzover tijdens het huwelijk ontstaan, reeds volledig zijn voldaan uit het na de verkoop van de voormalige echtelijke woning resterende bedrag. Indien de man ná de ontbinding van het huwelijk van partijen nieuwe schulden is aangegaan dient hiermee naar de mening van de vrouw geen rekening gehouden te worden. De vrouw trekt voorts in twijfel of de man daadwerkelijk 190 Euro per maand aan huur voldoet. Zij wijst erop dat de door de man in Frankrijk bewoonde woning eigendom is van zijn familie en dat zij voorts heeft vernomen dat de man deze woning inmiddels heeft gekocht.
Met de nieuwe echtgenote dient naar haar mening evenmin rekening gehouden te worden nu de man met haar geen gezin vormt.
8. Uit een brief d.d. 12 juni 2001 van Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. blijkt dat op de uitkering van de man met ingang van 1 juni 2001 niet langer loonbelasting wordt ingehouden onder de voorwaarde dat de man in Frankrijk aan de belastingplicht is onderworpen. Gelet op deze brief komt het het hof juist voor uit te gaan van de belastbaarheid van de WAO-uitkering van de man in Frankrijk.
Ter zitting d.d. 12 juni 2001 bij de rechtbank Leeuwarden heeft de man, blijkens het daarvan opgemaakte procesverbaal, meegedeeld dat hij de overwaarde van de verkochte voormalige echtelijke woning heeft aangewend voor de afbetaling van huwelijkse schulden, waaronder een schuld aan Visa Card en de ABN-AMRO Bank. Gelet op deze mededeling komt het het hof niet aannemelijk voor dat de thans door de man opgevoerde schulden bij de ABN-AMRO Bank en Visa-Card (ten dele) dateren uit de huwelijkse periode. Voorzover deze schulden zijn ontstaan, dan wel zijn vergroot, ná de ontbinding van het huwelijk van partijen, is het hof van oordeel dat de man de noodzaak hiervan niet aannemelijk heeft gemaakt. Mitsdien zal het hof met de bij deze schulden behorende lasten geen rekening houden.
Ten aanzien van het door de man in december 2001 gesloten huwelijk in [buitenland] is het hof, nu de man ter zitting heeft meegedeeld dat zijn echtgenote nog immer in [buitenland] woonachtig is, van oordeel dat hiermee noch bij de bepaling van de alimentatievrije voet, noch op enige andere wijze rekening gehouden dient te worden. De man heeft zijn stelling dat hij bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van zijn echtgenote op generlei wijze onderbouwd. Het ontbreken van betalingsbewijzen van de huur van de woning is voor het hof reden, nu deze last door de vrouw gemotiveerd is bestreden, slechts rekening te houden met een bedrag gelijk aan de huurnorm van f 357,--per maand.
9. De eerste drie grieven slagen ten dele.
10. De vierde grief strekt ertoe het geschil in zijn geheel aan het hof voor te leggen. Aan deze grief komt mitsdien geen zelfstandige betekenis toe zodat het hof bespreking hiervan achterwege zal laten.
De draagkrachtberekening.
11. Het belastbaar inkomen van de man bedroeg in 2001 f 36.698,--, ofwel 16.652,83 Euro. Het voor hem van toepassing zijnde Franse belastingtarief bedraagt: 0% over een bedrag van 4.121 Euro, 7,5% over het bedrag van 4.121 Euro tot 8.104 euro, 21% over het bedrag van 8.104 Euro tot 14.264 Euro en 31% over het resterende bedrag. Het totaal te betalen bedrag aan belastingen bedraagt 2.332,-- Euro per jaar, hetgeen betekent dat een netto inkomen van 1.193,-- Euro per jaar, ofwel f 2.629,-- per maand resteert.
12. Op grond van het vorenstaande en voorts rekening houdend met de bedragen zoals deze door de man zijn gesteld en door de vrouw niet zijn bestreden komt het hof tot de navolgende draagkrachtberekening.
Netto besteedbaar maandinkomen f 2.629,--
AVV (gemiddeld 2001) f 1.273,--
Huur f 357,--
Ziektekosten f 230,--
Totaal f 1.860,--
Draagkrachtruimte f 769,--
De man dient van de draagkrachtruimte 60% ten behoeve van zijn alimentatieverplichting aan de vrouw te voldoen, ofwel f 461,-- per maand. Deze bijdrage vormt voor de man in Frankrijk geen aftrekpost zodat het hof bijtelling van fiscaal voordeel achterwege zal laten.
De slotsom
13. Uit het vorenstaande volgt dat de beroepen tussenbeschikking, voorzover aan het beroep onderworpen, moet worden bekrachtigd en dat de beroepen eindbeschikking dient te worden vernietigd. Het hof zal ter zake deze laatste beschikking opnieuw beslissen als na te melden.
14. Anders dan de vrouw verzoekt zal het hof ten aanzien van de kosten van de procedure in beide instanties bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt, nu partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en het hof geen aanleiding ziet af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt, voorzover aan het appel onderworpen, de beroepen tussenbeschikking d.d. 28 november 2001;
vernietigt de eindbeschikking d.d. 20 maart 2002 waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op 209,19 Euro (f 461,--) per maand, de te verschijnen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het geding in beide instanties.
Aldus gegeven door mrs Boon, voorzitter, Wachter en Van Eck, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 20 november 2002.