ECLI:NL:GHLEE:2002:AF1091

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Rekestnummer 0200236
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Wachter
  • Boon
  • Postma
  • Streppel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten inrichting

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige appellante, geboren in 1987, in een gesloten inrichting. De kinderrechter in de rechtbank te Leeuwarden had eerder op 24 april 2002 de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 12 januari 2003. Appellante verzocht in hoger beroep om deze beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen of de duur ervan te verkorten. De gezinsvoogdij-instelling, die als geïntimeerde optrad, had de machtiging aangevraagd vanwege ernstige gedragsproblemen van appellante, die voortkwamen uit een combinatie van affectieve en pedagogische verwaarlozing.

Het hof heeft de zaak behandeld op 12 september 2002 en heeft kennisgenomen van de rapportages en de standpunten van beide partijen. Appellante stelde dat er onvoldoende gronden waren voor de voortzetting van de gesloten plaatsing en dat er alternatieven onderzocht moesten worden. De gezinsvoogdij-instelling daarentegen betoogde dat de gedragsproblemen van appellante zodanig ernstig waren dat een gesloten plaatsing noodzakelijk was voor haar verzorging en opvoeding.

Het hof oordeelde dat de gedragsproblemen van appellante, waaronder opstandigheid en onaangepast gedrag, voldoende ernstig waren om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten inrichting te rechtvaardigen. Het hof verlengde de machtiging tot 1 december 2002, met de mogelijkheid om de situatie medio november 2002 opnieuw te beoordelen. De beslissing van het hof werd op 25 september 2002 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Beschikking d.d. 25 september 2002
Rekestnummer 0200236
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [verblijfplaats],
appellante,
hierna ook te noemen: [appellante],
toevoeging,
procureur mr Th. Kremers,
tegen
Ambulante Jeugdbescherming en Jeugdhulpverlening van de Stichting Leger des Heils,
gevestigd te Leusden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de gezinsvoogdij-instelling,
verschenen.
Belanghebbenden
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: de vader,
niet verschenen.
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: de moeder,
niet verschenen.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 24 april 2002 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Leeuwarden de termijn van de aan de gezinsvoogdij-instelling verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [appellante], geboren [in 1987] in [geboorteplaats], in een gesloten inrichting, verlengd voor de duur van 22 april 2002 tot 12 januari 2003.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 24 juli 2002, heeft [appellante] verzocht de beschikking van 24 april 2002 te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de gezinsvoogdij-instelling tot verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten inrichting alsnog af te wijzen althans de duur van de verlenging van deze machtiging te bekorten. [appellante] verzoekt voorts te bepalen dat het haar raadsvrouw moet worden toegestaan om in haar aanwezigheid het woord te voeren, al dan niet tijdens de behandeling ter terechtzitting.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2002, heeft de gezinsvoogdij-instelling het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen alsmede [appellante] alsnog in bijzijn van haar raadsvrouw te horen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een fax-bericht d.d. 10 september 2002 van de gezinsvoogdij-instelling met bijlagen.
Ter zitting van 12 september 2002 is de zaak behandeld.
De beoordeling
De voorgeschiedenis
1. [appellante] is [in 1987] geboren uit de relatie van de vader en de moeder. De ouders zijn [in 1988] in het huwelijk getreden en op [in 1994] gescheiden. [appellante] verblijft bij de moeder. [in 1998] wordt [zusje], het zusje van [appellante], geboren uit de relatie van de vader en de moeder.
2. Na een eerdere ondertoezichtstelling in de periode vanaf februari 1994 tot maart 1996 - gedurende deze ondertoezichtstelling is [appellante] in de periode vanaf februari 1994 tot juli 1994 uit huis geplaatst in een pleeggezin - wordt [appellante] op 19 oktober 1999 (voorlopig) onder toezicht gesteld en met een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis geplaatst, eerst in de crisisopvang [crisisopvangplaats] en op 21 oktober 1999 in een pleeggezin. In februari 2000 is [appellante] op eigen verzoek bij de vader gaan wonen.
3. Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank te Leeuwarden van 12 december 2001 is de duur van de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd met een jaar ingaande 12 januari 2002 tot 12 januari 2003.
4. Omdat er in de loop van 2001 (ernstige) problemen ontstaan op school - slechter wordende schoolprestaties, spijbelen en diefstal - en [appellante] wordt verdacht van insluipingen en diefstallen in bejaardentehuizen, wordt [appellante] eind september 2001 op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing geplaatst in een pleeggezin in [woonplaats pleeggezin]. Door het gedrag van [appellante] wordt de situatie in het pleeggezin onhoudbaar waarna [appellante] op 23 november 2001, in afwachting van de plaatsing in een observatiegroep van [crisisopvangplaats], voor een periode van zes weken wordt geplaatst in de crisisopvang van het [crisisopvangplaats 2]. Kort voor de plaatsing in [crisisopvangplaats] blijkt [appellante] ook niet langer te handhaven in [crisisopvangplaats 2]. Ook de daaropvolgende op 17 januari 2002 - ter overbrugging - plaatshebbende plaatsing in de crisisopvang in [crisisopvangplaats 3] loopt vast door het gedrag van [appellante]. Na een overnachting in [nachtopvang] te [plaats nachtopvang] wordt [appellante] op 22 januari 2002 geplaatst in de observatiegroep van [crisisopvangplaats].
De plaatsing in een gesloten inrichting
5. Op het daartoe strekkende inleidend verzoek van de gezinsvoogdij-instelling d.d. 22 januari 2002 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Leeuwarden bij beschikking van 30 januari 2002 - onder herroeping van de beschikking van 22 januari 2002 waarbij door de kinderrechter een machtiging tot (spoed) uithuisplaatsing van [appellante] in een gesloten inrichting was verleend voor de periode vanaf 22 januari 2002 tot 12 januari 2003 - een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [appellante] in een gesloten inrichting vanaf 22 januari 2002 tot 22 april 2002 ten behoeve van observatie en psychologisch onderzoek van [appellante].
6. Op grond van de bij de beschikking van 30 januari 2002 verleende machtiging tot uithuisplaatsing is [appellante] op 30 januari 2002 geplaatst in de gesloten (opvang)inrichting [gesloten (opvang)inrichting] deeluitmakende van de Justitiële jeugdinrichting [jeugdinrichting]. [appellante] is op 28 februari 2002 onderzocht door een ontwikkelingspsycholoog van Het Ambulatorium te Zetten omtrent welk psychodiagnostisch onderzoek op 4 april 2002 is gerapporteerd.
7. Bij beschikking van 24 april 2002, de beschikking waarvan beroep, heeft de kinderrechter in de rechtbank te Leeuwarden - op het inleidend verzoek van de gezinsvoogdij-instelling d.d. 9 april 2002 - de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten inrichting van [appellante] verlengd voor de periode vanaf 22 april 2002 tot 12 januari 2003.
8. [appellante] is vervolgens op 10 mei 2002 (over)geplaatst naar de gesloten (behandel)inrichting [gesloten (behandel)inrichting 2 ] eveneens deeluitmakende van de Justitiële jeugdinrichting [jeugdinrichting]. Zij verblijft thans nog in [gesloten (behandel)inrichting 2 ].
De ontvankelijkheid van [appellante] in het door haar ingestelde hoger beroep
9. Gelet op de aard van de beschikking van 24 april 2002 - de plaatsing in een gesloten inrichting is een vrijheidsbenemende maatregel in de zin van artikel 5 EVRM - dient de minderjarige, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 lid 4 EVRM, toegang tot de rechter te hebben teneinde hem de rechtmatigheid van de vrijheidsbeneming ter toetsing voor te (kunnen) leggen.
10. Het vorenstaande brengt mee dat moet worden aangenomen dat [appellante], aan wie overeenkomstig het bepaalde in artikel 1:261 lid 3 BW een raadsman is toegevoegd, ondanks haar minderjarigheid gerechtigd is zelfstandig beroep in te stellen tegen de beschikking van 24 april 2002 waarbij de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten setting is verlengd.
11. Anders dan de gezinsvoogdij-instelling kennelijk voorstaat, behoeft [appellante] in het geding in hoger beroep mitsdien niet te worden vertegenwoordigd door (een van) haar ouders als zijnde haar wettelijk vertegenwoordiger(s) dan wel door een daartoe benoemde bijzonder curator als bedoeld in artikel 1:250 BW.
12. [appellante] kan derhalve worden ontvangen in het door haar ingestelde hoger beroep en zij is partij in het onderhavige geding.
13. Voorzover [appellante] klaagt over de wijze van totstandkoming van de bestreden beschikking, in het bijzonder over het niet in acht nemen van beginselen van hoor en wederhoor, heeft [appellante] gezien het vorenstaande, in het bijzonder nu zij partij is in het onderhavige geding, geen belang bij behandeling van haar klacht.
De verlenging van de duur van de machtiging tot plaatsing in een gesloten inrichting
* het wettelijk criterium
14. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing kan worden verlengd indien de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of indien dit noodzakelijk is tot onderzoek van de geestelijke of lichamelijke gesteldheid van de minderjarige. De duur van de machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten inrichting kan worden verlengd indien de plaatsing in een gesloten inrichting vereist is wegens ernstige gedragsproblemen van de minderjarige.
* de standpunten
15. [appellante] stelt dat er onvoldoende gronden zijn om de plaatsing in een gesloten setting voort te zetten. Volgens [appellante] blijkt ook uit de thans voorhanden rapportages niet dat haar gedragsproblemen zodanig ernstig zijn dat een gesloten plaatsing noodzakelijk is. Zij meent dat beter dient te worden gekeken naar mogelijke alternatieven voor een gesloten plaatsing. Door de benoeming van een nieuwe gezinsvoogd is er volgens [appellante] thans een basis aanwezig voor vertrouwen en samenwerking aan een plaatsing buiten een gesloten inrichting. In dit verband wijst [appellante] er op dat de negatieve gevolgen verbonden aan de huidige gesloten plaatsing waar ook minderjarigen op grond van een strafrechtelijke maatregel zijn geplaatst, onvoldoende zijn onderzocht en meegewogen.
16. De gezinsvoogdij-instelling voert hiertegen aan dat uit de aanwezige rapportages blijkt dat de (gedrags)problemen van [appellante] zodanig ernstig zijn dat op dit moment de voortzetting van de huidige plaatsing in een gesloten setting noodzakelijk is. De gezinsvoogdij-instelling geeft aan dat [appellante] in meerdere open voorzieningen door haar oppositionele gedrag niet te handhaven was, dat zij haar problematiek ontkent, niet gemotiveerd is voor een behandeling en dat zij heeft aangegeven weg te willen lopen. De gezinsvoogdij-instelling wijst er op dat de voortgangsrapportage van [gesloten (behandel)inrichting 2 ] d.d. 4 september 2002 enige voorzichtige positieve ontwikkelingen betreffende de gedragsverandering(en) van [appellante] aangeeft. Het komende halfjaar zal - aldus de gezinsvoogdij-instelling - de behandeling zich specifiek richten op de sociaal-emotionele problematiek van [appellante] waarna overplaatsing mogelijk zal zijn naar een besloten afdeling van een open setting (bij voorkeur [plaats van voorkeur]) voor (verdere) intensieve behandeling.
17. De medewerker van de raad voor de kinderbescherming heeft ter zitting medegedeeld dat begin dit jaar een gesloten plaatsing met als doel observatie en psychologisch onderzoek van [appellante] de enige optie was. De medewerker heeft aangegeven dat op dit moment de gronden voor een gesloten plaatsing aanwezig zijn maar hij acht het, mede gezien de reeds verstreken duur van de gesloten plaatsing en de geconstateerde positieve ontwikkeling in het gedrag van [appellante], aangewezen dat gedurende de huidige periode van ondertoezichtstelling die loopt tot 12 januari 2003, op enig moment een nadere beoordeling plaatsheeft.
* het oordeel
18. Uit de door de gezinsvoogdij-instelling overgelegde bescheiden, waaronder het inleidend verzoek d.d. 9 april 2002 met bijlagen en de behandeling ter zitting is gebleken dat eerdere plaatsingen van [appellante] in een pleeggezin en in diverse (open) inrichtingen voor jeugdhulpverlening vroegtijdig tot een einde zijn gekomen door [appellante]'s opstandige en onaangepaste gedrag met name haar (verbale) agressie, het zich niet houden aan gemaakte afspraken, liegen alsmede diefstallen, drankgebruik en (mogelijke) handel in wiet.
19. Uit de door de gezinsvoogdij-instelling overgelegde stukken waaronder het rapport d.d. 4 april 2002 van het psychodiagnostisch onderzoek en de (definitieve) voortgangsrapportage d.d. 4 september 2002 is voorts het volgende gebleken.
Het geconstateerde oppositioneel-opstandige gedrag van [appellante] is terug te voeren op een combinatie van affectieve en pedagogische verwaarlozing (als gevolg waarvan zij een cognitieve, sociale en emotionele achterstand heeft opgelopen), ingrijpende gebeurtenissen en het onvoldoende aansluiting kunnen vinden bij leeftijdgenoten en volwassenen. Onder haar acting-out gedrag ligt een forse identiteitsproblematiek. Daarnaast is sprake van een verstoorde gewetensfunctie; [appellante] heeft onvoldoende en weinig constructieve waarden en normen geleerd.
[appellante] ontkent haar (psychosociale) problematiek en heeft onvoldoende besef van de ernst van de situatie. Haar loyaliteit naar haar ouders maakt het voor [appellante] moeilijk de realiteit onder ogen te zien en mede om die reden is [appellante] op dit moment niet gemotiveerd voor hulp en behandeling. Het gevaar bestaat dat ze zich hieraan zal onttrekken. Juist omdat [appellante] beïnvloedbaar en onzeker is, zoekt naar aandacht en zich tracht sociaal wenselijk op te stellen is er een groot risico voor terugval tot sociaal ontoelaatbaar gedrag en zelfs gevaar voor mogelijk seksueel grensoverschrijdende ervaringen.
20. Gelet op de door de gezinsvoogdij-instelling overgelegde bescheiden is voldoende aannemelijk geworden dat ten aanzien van [appellante] sprake is van zodanig ernstige gedragsproblemen dat uithuisplaatsing van [appellante] in een gesloten setting, in het belang van haar verzorging en opvoeding, op dit moment vereist is.
21. Uit voornoemde voortgangsrapportage d.d. 4 september 2002 van [gesloten (behandel)inrichting 2 ] en de door de gezinsvoogdij-instelling ter zitting gegeven toelichting blijkt evenwel ook dat het gedrag van [appellante] tengevolge van de ingezette behandeling thans een positieve ontwikkeling vertoont en dat verwacht wordt dat - indien deze ontwikkeling zich voortzet - [appellante] in februari 2003 kan worden (over)geplaatst naar [plaats van voorkeur], een (meer) open (behandel)inrichting. Omtrent de voortgang in de ontwikkeling en de verwachting betreffende de (door)plaatsing naar [plaats van voorkeur] zal medio oktober 2002 in [gesloten (behandel)inrichting 2 ] een zogenaamde evaluatiebijeenkomst plaatsvinden.
22. Gelet op het ingrijpende - vrijheidsbenemende - karakter van de gesloten setting dient een dergelijke maatregel niet langer te duren dan strikt noodzakelijk is. [appellante] is op 30 januari 2002 gesloten geplaatst. Mede bezien in het licht van voornoemde positieve ontwikkeling in het gedrag van [appellante] en gelet op voornoemde medio oktober 2002 plaatshebbende evaluatie, ziet het hof aanleiding de machtiging tot uithuisplaatsing van [appellante] in een gesloten inrichting vooreerst te verlengen tot 1 december 2002. De beslissing omtrent de (verdere) verlenging van de machtiging tot 12 januari 2003 zal het hof aanhouden tot medio november 2002 zodat alsdan naar de stand van zaken op dat moment (verder) kan worden beslist.
De slotsom
23. Het vorenstaande brengt mee dat de beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
verlengt de duur van de aan de gezinsvoogdij-instelling verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [appellante] in een gesloten inrichting voor de periode vanaf 22 april 2002 tot 1 december 2002;
houdt aan de beslissing omtrent (verdere) verlenging van de duur van vorenstaande machtiging voor de periode vanaf 1 december 2002 tot 12 januari 2003;
bepaalt dat de zaak opnieuw zal worden behandeld op 19 november 2002 om 13.30 uur.
Aldus gewezen door mrs Wachter, voorzittter, Boon en Postma, raden en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier, ter openbare terechtzitting van het hof van woensdag 25 september 2002