ECLI:NL:GHLEE:2002:AF1603

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 110/02
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
  • M. Haarsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering onroerende zaken en vertrouwensbeginsel in belastingrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden op 6 november 2002, staat de waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) centraal. Belanghebbende, eigenaar van een woning aan de a-straat 42 te Z, heeft bezwaar gemaakt tegen twee waardebeschikkingen van het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Borger-Odoorn. De eerste waardebeschikking, gedateerd 5 maart 2001, stelde de waarde van het pand vast op f 244.000,-, terwijl de tweede, gedateerd 31 juli 2001, de waarde van een perceel grond van 90 m2 met daarop een schuur en carport op f 14.000,- vaststelde. Belanghebbende betoogde dat de eerste beschikking ook de waarde van de schuur en carport diende te omvatten, en dat hij er op mocht vertrouwen dat de waarde van het gehele object correct was vastgesteld.

Het hof oordeelde dat belanghebbende gerechtvaardigd was in zijn vertrouwen dat de eerste waardebeschikking de volledige waarde van zijn woning, inclusief de aan de gemeente toebehorende grond, omvatte. Het hof vernietigde de tweede waardebeschikking, omdat deze in strijd was met het gewekte vertrouwen van belanghebbende. Het hof concludeerde dat de schuur en carport, die op de gemeentelijke grond waren gebouwd, als bestanddelen van de woning dienden te worden aangemerkt. Hierdoor was er sprake van een samenstel van eigendommen, wat betekende dat de waardebeschikking van 31 juli 2001 niet kon worden gehandhaafd.

Daarnaast werd het hoofd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende, die op € 50,- werden vastgesteld. Het hof benadrukte het belang van het vertrouwensbeginsel in belastingrechtelijke geschillen en de noodzaak voor overheidsinstanties om consistent en transparant te handelen in hun waarderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
vijfde enkelvoudige belastingkamer 6 november 2002
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
nummer : 110/02
belanghebbende : X
te : Z
tegen : het hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Borger - Odoorn (: het hoofd)
aangevallen beslissing :uitspraak op bezwaarschrift
beschikking : Wet waardering onroerende zaken
tijdvak : 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004
mondelinge behandeling :op 23 oktober 2002 te Assen door
mr Fransen, raadsheer als voorzitter, in tegenwoordigheid van dhr Haarsma als grifier
verschenen : de gemachtigde van het hoofd, alsmede belanghebbende
geschilpunten : -vertrouwensbeginsel;
-objectafbakening.
Beslissing:
Het hof
verklaart het beroep van belanghebbende gegrond;
vernietigt de uitspraak van het hoofd;
vernietigt de waardebeschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken, met dagtekening 31 juli 2001 en beschikkingnummer 00000, ten aanzien van het object/pand a-straat 42 Bij 0000 YY Z, met objectnummer 0000000;
verstaat dat het hoofd het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 29 aan hem vergoedt;
veroordeelt het hoofd tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming van door hem gemaakte proceskosten ten bedrage van € 50,-;
wijst de gemeente Borger - Odoorn aan als de rechtspersoon die deze kosten heeft te dragen.
De gronden:
1. In de maand april van het jaar 1998 hebben belanghebbende en zijn echtgenote de woning, plaatselijk bekend a-straat 42 te Z, gekocht en van de vorige eigenaar in eigendom overgedragen gekregen. De koopprijs bedroeg
f 242.500,-. Het gaat om een woning van het type twee onder één kap met een garage, een carport en een vrijstaande schuur. De woning en de garage zijn gebouwd op een perceel grond ter grootte van ongeveer 240 m2 dat in eigendom toebehoort aan belanghebbende en zijn echtgenote. De carport en de schuur zijn voor een klein gedeelte gebouwd op een deel van laatstbedoelde grond en voor het overige (het grootste gedeelte) op een deel van een aangrenzend perceel grond ter grootte van ongeveer 90 m2, ten aanzien waarvan de onderhavige gemeente eigenaar is en dat met toestemming van de gemeente door belanghebbende mag worden gebruikt, zonder dat daarop ten behoeve van belanghebbende enig zakelijk recht is gevestigd. De vorige eigenaar van de onderhavige woning heeft de schuur en de carport zonder bouwvergunning geplaatst. Achteraf is aan laatstgenoemde door de gemeente alsnog - naar de gemeente nu stelt ten onrechte - een bouwvergunning verstrekt.
2. In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (: de WOZ) heeft belanghebbende een waardebeschikking met dagtekening 5 maart 2001 (beschikkingnummer 00000) met betrekking tot onderhavig tijdvak van het hoofd ontvangen. Op die beschikking is vermeld dat ter zake van het object/pand a-straat 42 te Z per waardepeildatum 1 januari 1999 een waarde is vastgesteld van f 244.000,-.
3. Een aantal maanden later heeft het hoofd aan belanghebbende nog een waardebeschikking met dagtekening 31 juli 2001 (beschikkingnummer 00000) doen toekomen. Op laatstgenoemde beschikking, die ook betrekking heeft op het tijdvak 2001 tot en met 2004, wordt vermeld dat de waarde voor het object/pand a-straat 42 Bij te Z per genoemde waardepeildatum is vastgesteld op f 14.000,-.
4. Het hoofd stelt zich - kort weergegeven - op het standpunt dat de waardebeschikking met dagtekening 5 maart 2001 slechts betrekking heeft op het woonhuis met de garage en genoemde 240 m2 ondergrond.
Omdat de schuur en de carport zijn gebouwd op het perceel grond ter grootte van 90 m2 dat de gemeente in eigendom toebehoort, dienen deze beide opstallen op grond van natrekking tezamen met dat perceel grond van 90 m2 te worden aangemerkt als een afzonderlijk object in het kader van de WOZ. De waarde voor laatstbedoeld object is in de waardebeschikking met dagtekening 31 juli 2001 vastgesteld op f 14.000,-..
5. Belanghebbende voert aan - kort gezegd - dat hij er van uit ging en mocht gaan dat de waarde van het gehele object - inclusief de schuur en de carport en de grond van de gemeente die hij mag gebruiken - in de op de waardebeschikking met de dagtekening 5 maart 2001 vermelde waarde betrokken is. De beschikking van 31 juli 2001 heeft hij dan ook ten onrechte ontvangen.
6. Gelet op de omstandigheden dat:
-het gaat om de eerste keer dat belanghebbende ten aanzien van de onderhavige woning door het hoofd in het kader van de WOZ als belanghebbende wordt aangemerkt;
-niet, althans onvoldoende, weersproken is komen vast te staan dat de taxateur, die namens het hoofd ten behoeve van het waarderen van de woning in het kader van de WOZ de gehele woning in bijzijn van de echtgenote van belanghebbende zowel intern als extern heeft opgenomen, met geen woord heeft gerept over het waarderen van meerdere objecten in het kader van de WOZ;
-in de omschrijving van het object/pand op de waardebeschikking van 5 maart 2001 slechts wordt vermeld dat het gaat om het pand/object "a-straat 42, 0000 YY Z";
-de waardebeschikking met dagtekening 31 juli 2001, die in de ogen van het hoofd betrekking heeft op het betreffende perceel grond van 90 m2 met de daarop gebouwde schuur en carport, niet gelijktijdig met de beschikking van 5 maart 2001, doch pas geruime tijd later - op of omstreeks 31 juli 2001 - aan belanghebbende is gezonden;
-de op de beschikking van 5 maart 2001 vermelde waarde bijna gelijk is aan de prijs die belanghebbende enige tijd vóór de onderhavige waardepeildatum voor de gehele woning - inclusief de carport en de schuur en het gebruik van het perceel van de gemeente - heeft betaald,
in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof aannemelijk dat belanghebbende aan de omstandigheid dat het hoofd op de waardebeschikking van 5 maart 2001 alleen maar heeft aangegeven dat de waarde van het object/pand "a-straat 42 0000 YY Z" een vastgestelde waarde heeft van
f 244.000,-, redelijkerwijs de indruk heeft kunnen ontlenen dat dit berustte op een bewuste standpuntbepaling van het hoofd inhoudende dat die waarde betrekking heeft op zijn gehele woning, inclusief de carport, de schuur en (het gebruik van) het perceel grond dat in eigendom toebehoort aan de gemeente. Belanghebbendes beroep op - naar het hof begrijpt - het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve. Door belanghebbende naderhand de waardebeschikking met dagtekening 31 juli 2001 ten aanzien van het perceel grond van 90 m2, de carport en de schuur toe te zenden, heeft het hoofd gehandeld in strijd met het bij belanghebbende gewekte in rechte te beschermen vertrouwen.
Reeds daarom ligt het gelijk aan de kant van belanghebbende en dient de waardebeschikking van 31 juli 2001 te worden vernietigd.
7. Ten overvloede merkt het hof ten aanzien van het aspect van de objectafbakening nog het volgende op.
Nu de gemeente enerzijds eigenaar is van het perceel grond van 90 m2 en belanghebbende anderzijds het gebruiksrecht heeft van de grotendeels op die grond gebouwde carport en schuur, is er in beginsel sprake van afzonderlijke onroerende zaken in de zin van artikel 16 van de WOZ: het perceel grond dient te worden aangemerkt als een ongebouwd eigendom als bedoeld onder b. van dat artikel en de (op die grond gebouwde delen van de) carport en de schuur in beginsel als gebouwde eigendommen als bedoeld onder a. van dat artikel. Nu de schuur, de carport en de overige delen van de woning met het perceel grond van 240 m2 allemaal bij belanghebbende in gebruik zijn en ze, naar omstandigheden beoordeeld, naar het oordeel van het hof bij elkaar horen, dient de gehele woning - inclusief de opstallen carport en schuur - met het perceel grond van 240 m2 als een samenstel van eigendommen als bedoeld onder d. van dat artikel te worden aangemerkt.
De stelling van het hoofd dat de gemeente als eigenaar van het perceel grond van 90 m2 door natrekking eigenaar wordt van de opstallen schuur en carport kan het hof in casu niet volgen. Deze opstallen behoren immers toe aan de belanghebbende, de eigenaar van de woning, waarvan de opstallen onmiskenbaar deel uitmaken. Deze opstallen dienen aldus als bestanddelen van die woning te worden aangemerkt.
Dit leidt tot de conclusie dat er ten aanzien van de objectafbakening met betrekking tot de woning van belanghebbende uiteindelijk sprake is van twee onroerende zaken in de zin van artikel 16 van de WOZ: 1) de woning met garage, inclusief de ondergrond van 240 m2 tezamen met de opstallen carport en schuur; en 2) het perceel grond van 90 m2.
Gelet op de hiervoor overwogen schending van het vertrouwensbeginsel kan het hoofd deze objectafbakening in het onderhavige tijdvak niet meer tot uitvoering brengen.
8. Er is aanleiding het hoofd te veroordelen tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming in gemaakte proceskosten, welke tegemoetkoming het hof bepaalt op € 50 aan reiskosten.
Vastgesteld en uitgesproken ter openbare zitting van het hof te Leeuwarden op 6 november 2002 door mr Fransen, raadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier dhr Haarsma.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
de griffier het lid van deze kamer
dhr M. Haarsma mr H.H.A. Fransen
Afschrift aangetekend aan partijen
verzonden op:19 november 2002
De griffier van het
Gerechtshof te Leeuwarden