ECLI:NL:GHLEE:2002:AF1704

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 792/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Noordenveld inzake de waardering van een bosperceel voor de Wet waardering onroerende zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 6 december 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, een eigenaar van een bosperceel, en de heffingsambtenaar van de gemeente Noordenveld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, waarin de waarde van het bosperceel was vastgesteld op f 234.000,- voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De belanghebbende stelde dat de waarde van het bosperceel buiten aanmerking moest worden gelaten, omdat het perceel bedrijfsmatig werd geëxploiteerd ten behoeve van de bosbouw. De heffingsambtenaar betwistte dit en handhaafde de vastgestelde waarde.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 november 2002 in Assen, werd de zaak besproken door mr. H.H.A. Fransen als voorzitter en mw. mr. H. de Jong als griffier. Het hof oordeelde dat de primaire stelling van de belanghebbende, dat het bosperceel als bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond moet worden aangemerkt, gegrond was. Het hof vernietigde de uitspraak van de heffingsambtenaar en de beschikking op basis van de Wet waardering onroerende zaken. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de belanghebbende, inclusief een tegemoetkoming in reiskosten.

Het hof concludeerde dat er voldoende bewijs was dat de belanghebbende, met ondersteuning van de Coöperatieve A U.A., daadwerkelijk bezig was met het bedrijfsmatig exploiteren van het bosperceel. De activiteiten die werden uitgevoerd, zoals dunning en houtverkoop, waren gericht op het behalen van een structurele houtopbrengst. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet kon volhouden dat er enkel sprake was van vermogensbeheer en dat het bosperceel niet als cultuurgrond kon worden aangemerkt. De uitspraak van het hof bevestigde de rechten van de belanghebbende en zorgde voor een herziening van de waardering van het bosperceel.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
vijfde enkelvoudige belastingkamer 6 december 2002
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
nummer : 792/01
belanghebbende : X
te : Z
tegen : de heffingsambtenaar van de gemeente Noordenveld (: de heffingsambtenaar)
aangevallen beslissing :uitspraak op bezwaarschrift
beschikking : Wet waardering onroerende zaken (: de WOZ)
tijdvak : 2001 tot en met 2004
mondelinge behandeling :op 22 november 2002 te Assen door mr Fransen, raadsheer als voorzitter, in tegenwoordigheid van mw mr de Jong als griffier
verschenen : belanghebbende, alsmede de gemachtigde van de heffingsambtenaar
geschilpunten : -is sprake van ten behoeve van bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond?
-waarde?
Beslissing:
Het hof
verklaart het beroep van belanghebbende gegrond;
vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar;
vernietigt de beschikking Wet Waardering Onroerende zaken, met kenmerk 36643, ten aanzien van het object a- straat 1 te L;
verstaat dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht ten bedrage van f 60,- (is € 27,23) aan haar vergoedt;
veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming in door haar gemaakte proceskosten ten bedrage van € 34,50;
wijst de gemeente Noordenveld aan als de rechtspersoon die deze kosten heeft te dragen.
De gronden:
1. Bij beschikking van 31 maart 2001 is door de heffingsambtenaar ten aanzien van belanghebbende als eigenaar en/of gebruiker van de onroerende zaak, plaatselijk bekend a-straat 1 te L, de waarde van die onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 1999 vastgesteld op een bedrag van f 234.000,-. De beschikking geldt voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. Het betreft een bosperceel met een oppervlakte van 51.510 m2 (: het bosperceel). Er zijn op het onderhavige bosperceel geen gebouwde eigendommen aanwezig.
Na bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de in die beschikking vastgestelde waarde van het bosperceel onverkort gehandhaafd.
2. Als eigenaar van het bosperceel is belanghebbende reeds geruime tijd lid van de Coöperatieve A U.A.(: A).
Het betreft één van de vijf bosgroepen in Nederland, die tezamen de Unie van B vormen. De onderscheiden bosgroepen zijn ten behoeve van (de bospercelen van) hun leden belast met het initiëren, adviseren en uitvoeren ten aanzien van allerlei specialistische aspecten van bosbeheer.
Ingevolge artikel 2, lid 1, van de Statuten van A heeft de coöperatie ten doel een doelmatig beheer en meer rendabele exploitatie te bevorderen van de bossen en natuurgebieden, teneinde deze met de daaraan verbonden functies, zoals houtproductie en recreatie, in hun natuurwetenschappelijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden evenwichtig te ontwikkelen en daarmee duurzaam in stand te houden, door het sluiten van overeenkomsten met haar leden in het bedrijf dat zij ten dien einde uitoefent.
A ondersteunt haar leden onder meer bij hun streven naar het verhogen van de rentabiliteit van het bosbeheer. Deze ondersteuning heeft in geval van belanghebbende de laatste jaren (vooral) bestaan uit:
-Het verzorgen van de aanvraag voor de beheerssubsidie;
-Het coördineren van de houtverkoop uit dunning.
Daarnaast is belanghebbende tezamen met A in de weer een beheersplan voor het bosperceel op te stellen.
3.De laatste dunning heeft plaatsgevonden in 1999. Bij die dunning is ruim 358 m3 hout (313,64 m3 naaldhout op stam en 45 m3 loofhout op stam) van het bosperceel geoogst en verkocht voor een bedrag van f 9.456,92.
4. In een type bos als dat van belanghebbende is het mogelijk met een interval van 7 á 8 jaar dergelijke dunningsingrepen uit te voeren. Daarnaast zal het beheer van A zich geleidelijk aan gaan richten op pleksgewijze verjonging, waarmee tevens wordt beoogd de houtoogst op lange termijn mogelijk te houden.
5. Met betrekking tot het bosperceel is belanghebbende daarnaast aangesloten bij het bosschap. In dit verband ontvangt zij van het bosschap jaarlijks een heffingsaanslag. Voor het jaar 2001 bedraagt deze aanslag f 116,70.
6. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt - kort weergegeven - dat de waarde van het bosperceel in het kader van de WOZ buiten aanmerking dient te worden gelaten, omdat er sprake is van ten behoeve van de bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond. De heffingsambtenaar bestrijdt dit standpunt.
Subsidiair is belanghebbende de mening toegedaan - kort gezegd - dat de heffingsambtenaar de waarde van het bosperceel op een te hoog bedrag heeft vastgesteld en dat de waarde dient te worden bepaald op f 50.000,-. De heffingsambtenaar blijft van mening dat hij de waarde op een juist bedrag heeft vastgesteld.
7. Artikel 2, lid 1, aanhef en onder a. van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken luidt als volgt:
"Bij de bepaling van de waarde wordt buiten aanmerking gelaten de waarde van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen."
8. Op grond van de hiervoor onder 2 tot en met 5 vermelde vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof aannemelijk dat er door A ten behoeve van het bosperceel van belanghebbende arbeid en kapitaal wordt aangewend - onder meer het met behulp van arbeidskrachten en gereedschap/machines van de bosgroep door middel van dunning oogsten van hout en het verrichten van aanplant van bomen - waarbij het niet enkel gaat om activiteiten die nodig zijn om het bosbestand in stand te houden, maar die er ook op zijn gericht structureel zo veel mogelijk opbrengst uit de houtproductie voor belanghebbende te behalen. Dat er -zoals de heffingsambtenaar stelt - alleen maar sprake is vermogensbeheer kan het hof dan ook niet onderschrijven.
Het hof kan de heffingsambtenaar evenmin volgen in zijn standpunt dat er geen sprake is van cultuurgrond omdat de grond niet primair een voedende functie heeft.
Immers, nu het bosperceel mede wordt aangehouden en bewerkt om structureel houtopbrengst te verkrijgen en de aard van het perceel meebrengt dat eens in de 7 á 8 jaar een - onder 3. omschreven - relatief omvangrijke verkoopbare houtopbrengst behaald kan worden, is er naar het oordeel van het hof sprake van cultuurgrond in vorenbedoelde zin.
Onder de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er met betrekking tot het bosperceel gesproken dient te worden van ten behoeve van de bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond als bedoeld in voormeld artikellid.
Daaraan doet onder voormelde omstandigheden niet af dat belanghebbende het bosperceel niet zelf bedrijfsmatig exploiteert maar dat dit voor haar door A wordt verricht. Van belang is enkel dat er ten aanzien van het bosperceel bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van de bosbouw plaatsheeft en niet door wie deze exploitatie wordt uitgevoerd.
Evenmin doet daaraan af dat er (nog) geen geregelde houtverkoop heeft plaatsgevonden. Daarbij dient te worden bedacht dat het bosperceel reeds daadwerkelijk een relatief omvangrijke partij hout heeft opgeleverd en dat deze partij voor een aanzienlijk bedrag is verkocht, alsmede dat aannemelijk is dat een structurele houtproductie/verkoop mogelijk is en ook wordt nagestreefd. De omstandigheid dat er slechts eens in de 7 á 8 jaar geoogst kan worden is inherent aan de bosbouwsector.
9. De primaire stelling van belanghebbende snijdt hout. Het gelijk ligt derhalve aan haar kant. De uitspraak en de beschikking van de heffingsambtenaar kunnen niet in stand blijven. De subsidiaire stelling van belanghebbende behoeft geen behandeling.
10. Er zijn naar het oordeel van het hof termen aanwezig de heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling aan belanghebbende van een tegemoetkoming in de kosten die zij redelijkerwijs ter zake van de onderhavige procedure heeft moeten maken, welke tegemoetkoming het hof bepaalt op € 34,50 aan reiskosten.
Aldus vastgesteld en uitgesproken ter openbare zitting van het hof te Leeuwarden op 6 december 2002 door het voornoemd lid in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
de griffier het lid van deze kamer
mw mr H. de Jong mr H.H.A. Fransen
Afschrift aangetekend aan partijen
verzonden op: 10 december 2002
De griffier van het
Gerechtshof te Leeuwarden