ECLI:NL:GHLEE:2002:AF1707

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 188/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Drion
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake inkomstenbelasting 1996

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De belanghebbende had een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 17.036,--, maar de inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 21.108,--. De inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet gemotiveerd was. Belanghebbende had weliswaar aangegeven het bezwaar nader te willen motiveren, maar dit was niet gebeurd. De inspecteur had belanghebbende meerdere keren de gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen, maar belanghebbende weigerde de gevraagde informatie te verstrekken. Tijdens de zitting op 11 september 2002 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende zijn standpunt toelichtte en de inspecteur zijn verweerschrift indiende. Het hof oordeelde dat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat belanghebbende niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. Het hof concludeerde dat er geen schending was van rechtsregels of discriminatie en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd op 4 december 2002 gedaan en op 11 december 2002 aan beide partijen verzonden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 188/00 4 december 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1996 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 21.108,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 15 februari 2000 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en daarmee de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 3 maart 2000 is ingekomen en is aangevuld bij schrijven (met bijlagen) dat op 3 april 2000 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 11 september 2002, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren belanghebbende zomede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende, geboren in 19.. en ongehuwd, deed voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen te zijnen laste voor het jaar 1996 aangifte naar een belastbaar inkomen van f 17.036,--. Als enige bron van inkomen vermeldde hij daarbij een wachtgelduitkering ad f 30.743,--. Op deze inkomsten bracht hij kosten van verwerving in aftrek tot een totaalbedrag van f 7.513,-- alsmede f 1.191,-- aan rente van schulden en wegens buitengewone lasten een bedrag van f 907,-- aan kosten van ziekte etcetera en f 4.096,-- aan bijdragen in de kosten van levensonderhoud van verwanten.
2.2 Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur van voormeld bedrag van ƒ 7.513,-- aan kosten van verwerving een gedeelte groot f 3.103,-- terzake van kosten van een congres te Wenen, lidmaatschappen en rechtsbijstandverzekering niet in aftrek toegelaten en dit gedeelte bij het aangegeven belastbare inkomen geteld. Door deze correctie wijzigden de drempelbedragen voor de buitengewone lasten zodat geen aftrek terzake van ziektekosten resteerde en de aftrekbare uitgaven voor levensonderhoud van verwanten met f 62,-- werden verminderd.
2.3 De vorenstaande correcties werden door de inspecteur aangebracht na correspondentie tussen de inspecteur en, aanvankelijk, de toenmalige gemachtigde van belanghebbende en, later, belanghebbende zelf, welke correspondentie begon met een op 23 januari 1998 gedateerd verzoek van de inspecteur om inlichtingen.
2.4 Op het tijdig ingediende -ongemotiveerde- bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag met dagtekening 5 maart 1999 heeft de inspecteur gereageerd met een aanvullend verzoek om informatie, gezonden aan de voormalige gemachtigde van belanghebbende en vervolgens gezonden aan belanghebbende zelf. Belanghebbende heeft vervolgens aan de inspecteur verzocht juiste, volledige en gedetailleerde informatie en motivering van de op het aanslagbiljet vermelde bedragen te verstrekken, alsmede enige bezwaren van formele aard omtrent het verzoek van de inspecteur geuit. Belanghebbende zegde daarbij toe de gevraagde inlichtingen te zullen verstrekken nadat de inspecteur aan zijn verzoek zou hebben voldaan. Een afspraak voor een mondeling onderhoud met de voormalige gemachtigde werd daarna op diens verzoek uitgesteld. Een toegezegde nadere afspraak werd niet gemaakt. Vervolgens heeft belanghebbende zijn vorenomschreven verzoek enige malen herhaald en steeds geweigerd de door de inspecteur gevraagde inlichtingen en motivering van het bezwaar te verstrekken.
2.5 Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur daarop belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Indien dit niet het geval is staat de juistheid van de correcties ter discussie.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
De inspecteur heeft niet voldaan aan zijn plicht tot het geven van een volledige omschrijving en motivering van de op het aanslagbiljet vermelde bedragen. Hij heeft met het verstrekken van een arrest van de Hoge Raad betreffende een buitenlandse werknemer gediscrimineerd vanwege belanghebbendes buitenlandse afkomst. Voorts heeft de inspecteur het recht geschonden vanwege bedreiging, misbruik van omstandigheden en détournement de pouvoir, toegepast op belanghebbende. Hij heeft tevens inbreuk gemaakt op het bepaalde in artikel 6, lid 1, van het EVRM.
Belanghebbende verzoekt de uitspraak te vernietigen, vergoeding van kosten van bezwaar- en beroepsprocedure, schadevergoeding zowel materieel als immaterieel en het treffen van praktische, administratieve en zonodig legislatieve maatregelen ter bestraffing en voorkoming van herhaling van de beroepsfouten van de inspecteur.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover -voor zover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting:
Belanghebbende heeft geweigerd het bezwaarschrift te motiveren en de in de bezwaarfase gevraagde inlichtingen te verstrekken. Derhalve is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Aan belanghebbende is schriftelijk de reden van de correcties meegedeeld en hoe de correcties zijn samengesteld. Voor het overige is belanghebbendes aangifte gevolgd, zodat de samenstelling van de aanslag voor belanghebbende volstrekt duidelijk moet zijn geweest.
Het op verzoek van belanghebbende verstrekken van een afschrift van een arrest van de Hoge Raad ter zake van verstrekken van levensonderhoud van verwanten in het buitenland, heeft volstrekt niets te maken met discriminatie in verband met belanghebbendes buitenlandse afkomst.
Voorts is geen gebruik gemaakt van bedreiging, misbruik van omstandigheden of détournement de pouvoir, noch is het EVRM geschonden.
De uitspraak dient te worden bevestigd.
Ook bij vernietiging van de uitspraak kan aan een groot deel van belanghebbendes eisen niet worden tegemoet gekomen.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
6.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (nader: de Awb) dient een bezwaar- of beroepschrift te worden ondertekend en bevat het ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
6.2 In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
6.3 Vast staat dat belanghebbende in het onderhavige geval een bezwaarschrift tegen de hem opgelegde aanslag heeft ingediend zonder dat daarin de gronden van het bezwaar zijn vermeld. Hij heeft daarbij nadrukkelijk te kennen gegeven dat hij het bezwaar nader zal motiveren. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5, lid 1, sub d, van de Awb.
6.4 Voorts blijkt uit de tot de gedingstukken behorende afschriften van de correspondentie tussen de inspecteur enerzijds en belanghebbendes toenmalige gemachtigde, respectievelijk belanghebbende zelf, anderzijds dat de inspecteur belanghebbende meermalen in de gelegenheid heeft gesteld het aan het bezwaarschrift klevende verzuim te herstellen, waarbij de inspecteur steeds een daartoe voldoende termijn heeft gesteld.
6.5 Nu belanghebbende een volstrekt ongemotiveerd bezwaarschrift heeft ingediend en vervolgens heeft geweigerd een motivering te verstrekken alvorens de inspecteur op belanghebbendes vragen voor belanghebbende bevredigende antwoorden heeft gegeven en aan belanghebbendes eisen heeft voldaan heeft de inspecteur zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6.6 Het beroep is derhalve ongegrond.
6.7 Ten overvloede:
Wat er ook zij van de door belanghebbende aan de inspecteur gestelde vragen en de door hem aan de inspecteur gestelde eisen, naar 's hofs oordeel heeft de inspecteur bij de behandeling van het bezwaar geen rechtsregel geschonden, geen strafbare feiten gepleegd, zich niet discriminatoir geuit, geen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden en niet gehandeld in strijd met het EVRM.
6.8 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 4 december 2002 door mr. Drion , raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, en door dat lid op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mw.mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemd lid en door voornoemde griffier.
Op 11 december 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.