ECLI:NL:GHLEE:2002:AF1709

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 602/00
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Drion
  • mw. mr. Hiemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake inkomstenbelasting 1998

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De belanghebbende had in april 2000 een aanslag ontvangen, waarbij hij een belastbaar inkomen van ƒ 29.945,-- was opgelegd. Na een brief van de belanghebbende, die door de inspecteur als bezwaarschrift werd aangemerkt, volgde een verzoek om specificatie van de aftrekposten. De belanghebbende betwistte echter dat zijn brief als bezwaarschrift moest worden gezien. Uiteindelijk verklaarde de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk, wat leidde tot het beroep bij het Gerechtshof.

Tijdens de zitting op 11 september 2002 in Groningen werd de zaak behandeld. De belanghebbende voerde aan dat de inspecteur niet had voldaan aan zijn verplichtingen om een volledige motivering te geven van de aanslag. Hij stelde ook dat er sprake was van discriminatie op basis van leeftijd en dat zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waren geschonden. De inspecteur daarentegen betoogde dat de belanghebbende had geweigerd het bezwaarschrift te motiveren en dat de correcties op de aanslag terecht waren aangebracht.

Het hof oordeelde dat de belanghebbende niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door zijn bezwaarschrift niet te motiveren. Het hof concludeerde dat de inspecteur de belanghebbende voldoende gelegenheid had gegeven om het verzuim te herstellen, maar dat de belanghebbende dit had nagelaten. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar bevestigd. Het hof oordeelde verder dat er geen schending van rechtsregels of beginselen van behoorlijk bestuur had plaatsgevonden en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 602/00 4 december 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende werd voor het jaar 1998 gedagtekend 14 april 2000 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van ƒ 29.945,--.
Op 19 april 2000 is bij de inspecteur een brief van belanghebbende ingekomen, welke brief de inspecteur heeft aangemerkt als bezwaarschrift. In reactie op deze brief heeft de inspecteur belanghebbende verzocht de door hem bij de aangifte gehanteerde aftrekposten te specificeren en met bewijsstukken te staven. Bij brief van belanghebbende, bij de inspecteur ingekomen op 17 mei 2000, heeft belanghebbende bestreden dat zijn vorenvermelde brief diende te worden aangemerkt als bezwaarschrift, hetgeen hij nog eens bevestigde bij brief van 18 mei 2000. Op 22 mei 2000 kwam bij de inspecteur een (ongemotiveerd) pro forma bezwaarschrift in. Op dit tijdig ingediende bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 17 juli 2000 belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar en daarmee de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlage), hetwelk op 3 augustus 2000 is ingekomen en is aangevuld bij schrijven (met bijlagen) dat op 15 september 2000 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 11 september 2002, gehouden te Groningen, alwaar aanwezig waren belanghebbende zomede de inspecteur.
Ter voormelde zitting heeft belanghebbende de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende, geboren in 19.. en ongehuwd, deed voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen te zijnen laste voor het jaar 1998 aangifte naar een belastbaar inkomen van f 11.996,--. Als enige bron van inkomen vermeldde hij daarbij een wachtgelduitkering ad f 32.898,--. Op deze inkomsten bracht hij kosten van verwerving in aftrek tot een totaalbedrag van f 14.974,-- alsmede f 1.419,-- aan rente van schulden en wegens buitengewone lasten een bedrag van f 780,-- aan bijdragen in de kosten van levensonderhoud van verwanten en f 3.729,-- aan uitgaven voor studie voor een beroep.
2.2 Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur van voormeld bedrag van ƒ 14.974,-- aan kosten van verwerving een gedeelte groot f 13.941,-- terzake van kosten van een congres in Wenen, rechtsbijstandverzekering en dergelijke niet in aftrek toegelaten. Voorts heeft de inspecteur aftrek van buitengewone lasten inzake studie ad f 3.729,-- geweigerd. Door deze correctie wijzigden de drempelbedragen voor de buitengewone lasten zodat de aftrekbare uitgaven voor levensonderhoud van verwanten met f 279,-- werden verminderd.
2.3 De vorenstaande correcties werden door de inspecteur aangebracht na correspondentie tussen de inspecteur en belanghebbende, welke correspondentie begon met een op 18 februari 2000 gedateerde mededeling van de inspecteur betreffende voorgenomen afwijking van de aangifte.
2.4 Op het tijdig op 22 mei 2000 ingediende -ongemotiveerde- bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag heeft de inspecteur gereageerd met een aan belanghebbende gezonden brief waarin enige uitleg is gegeven betreffende de toegepaste correcties en verzocht is het bezwaarschrift te motiveren. Belanghebbende heeft vervolgens aan de inspecteur verzocht juiste, volledige en gedetailleerde informatie en motivering van de op het aanslagbiljet vermelde bedragen te verstrekken. Belanghebbende verzocht tevens nog enige tijd te gunnen om een motivering te verstrekken nadat de inspecteur aan zijn verzoek zou hebben voldaan. Nadat de inspecteur bij brief van 29 juni 2000 belanghebbende een nieuwe termijn had gegund heeft belanghebbende zijn vorenomschreven verzoek enige malen herhaald en steeds geweigerd de door de inspecteur gevraagde inlichtingen en motivering van het bezwaar te verstrekken.
2.5 Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur daarop belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Indien dit niet het geval is staat de juistheid van de correcties ter discussie.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Namens belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
De inspecteur heeft niet voldaan aan zijn plicht tot het geven van een volledige omschrijving en motivering van de op het aanslagbiljet vermelde bedragen. Hij heeft met het refereren aan belanghebbendes leeftijd gediscrimineerd ten aanzien van belanghebbendes leeftijd (cfm. EVRM artikel 14 en IVBPR artikel 26). Voorts heeft de inspecteur tevens inbreuk gemaakt op het bepaalde in artikel 6, lid 1, van het EVRM.
Belanghebbende verzoekt de uitspraak te vernietigen, vergoeding van kosten van bezwaar- en beroepsprocedure, schadevergoeding zowel materieel als immaterieel en het treffen van praktische, administratieve en zonodig legislatieve maatregelen ter bestraffing en voorkoming van herhaling van de beroepsfouten van de inspecteur.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover -voor zover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting:
Belanghebbende heeft geweigerd het bezwaarschrift te motiveren en de in de bezwaarfase gevraagde inlichtingen te verstrekken. Derhalve is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Aan belanghebbende is schriftelijk de reden van de correcties meegedeeld en hoe de correcties zijn samengesteld. Van de kosten van verwerving is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij dienen ter verwerving , behoud of inning van de inkomsten, noch is duidelijk geworden op grond waarvan dit overigens kosten van verwerving zouden zijn. Van de door belanghebbende geclaimde studiekosten is gelet op belanghebbendes leeftijd niet aannemelijk dat zij zijn gemaakt in het kader van een opleiding of studie voor een beroep. Zulks houdt nog geen discriminatie naar leeftijd in.Voor het overige is belanghebbendes aangifte gevolgd, zodat de samenstelling van de aanslag voor belanghebbende volstrekt duidelijk moet zijn geweest.
Voorts is artikel 6:1 van het EVRM niet geschonden.
De uitspraak dient te worden bevestigd.
Ook bij vernietiging van de uitspraak kan aan een groot deel van belanghebbendes eisen niet worden tegemoet gekomen.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
6.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (nader: de Awb) dient een bezwaar- of beroepschrift te worden ondertekend en bevat het ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
6.2 In artikel 6:6 van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
6.3 Vast staat dat belanghebbende in het onderhavige geval een bezwaarschrift tegen de hem opgelegde aanslag heeft ingediend zonder dat daarin de gronden van het bezwaar zijn vermeld. Hij heeft daarbij nadrukkelijk te kennen gegeven dat hij het bezwaar nader zal motiveren. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5, lid 1, sub d, van de Awb.
6.4 Voorts blijkt uit de tot de gedingstukken behorende afschriften van de correspondentie tussen de inspecteur enerzijds en belanghebbende anderzijds dat de inspecteur belanghebbende meermalen in de gelegenheid heeft gesteld het aan het bezwaarschrift klevende verzuim te herstellen, waarbij de inspecteur steeds een daartoe voldoende termijn heeft gesteld.
6.5 Nu belanghebbende een volstrekt ongemotiveerd bezwaarschrift heeft ingediend en vervolgens heeft geweigerd een motivering te verstrekken alvorens de inspecteur op belanghebbendes vragen voor belanghebbende bevredigende antwoorden heeft gegeven en aan belanghebbendes eisen heeft voldaan heeft de inspecteur zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6.6 Het beroep is derhalve ongegrond.
6.7 Ten overvloede:
Wat er ook zij van de door belanghebbende aan de inspecteur gestelde vragen en de door hem aan de inspecteur gestelde eisen, naar 's hofs oordeel heeft de inspecteur bij de behandeling van het bezwaar geen rechtsregel geschonden, geen strafbare feiten gepleegd, zich niet discriminatoir geuit, geen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden en niet gehandeld in strijd met het EVRM.
6.8 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 4 december 2002 door mr. Drion , raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, en door dat lid op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mw.mr. Hiemstra en ondertekend door voornoemd lid en door voornoemde griffier.
Op 11 december 2002 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.