ECLI:NL:GHLEE:2002:AF2746

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 694/01 Overschotheffing
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Drion
  • mr. Huiskes
  • mr. Wolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring fosfaat- en stikstofheffing voor het jaar 1998

In deze zaak gaat het om een beroep van mevrouw X tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de fosfaat- en stikstofheffing voor het jaar 1998. De belanghebbende, mevrouw X, had voor dat jaar een forfaitaire aangifte gedaan voor de mineralenheffing, waarbij een totaalbedrag van f.5.359,-- aan heffingen was voldaan op 30 augustus 1999. Na het indienen van een bezwaarschrift op 5 oktober 1999, dat door de inspecteur op 6 september 2001 ongegrond werd verklaard, is mevrouw X in beroep gegaan. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 oktober 2002 in Leeuwarden, waar de gemachtigde van de inspecteur en de echtgenoot van mevrouw X aanwezig waren.

De feiten tonen aan dat mevrouw X een akkerbouwbedrijf exploiteerde en dat zij meststoffen ontving van derden die een verfijnde mineralenboekhouding voerden. De inspecteur verklaarde dat de monsters van de meststoffen op de juiste wijze waren bemonsterd en dat de heffingen correct waren berekend. Mevrouw X betwistte de analyseresultaten niet, maar stelde dat de monsters door de verkoper van de meststoffen konden worden beïnvloed. De inspecteur weerlegde deze stelling door te stellen dat de monsters door erkende monsternemers waren genomen en dat de wettelijke regels niet waren overtreden.

Het Gerechtshof te Leeuwarden oordeelde dat de heffingen terecht waren opgelegd en dat het beroep van mevrouw X ongegrond was. De uitspraak van de inspecteur werd bevestigd, en het hof achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd op 30 november 2002 genomen en op 8 januari 2003 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 694/01 30 november 2002
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van het Bureau Heffingen te Assen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de voldoening op aangifte van de fosfaat- en stikstofheffing voor het jaar 1998.
1. Ontstaan en loop van het geding.
Belanghebbende heeft voor het jaar 1998 een zogenaamde forfaitaire aangifte gedaan voor de mineralenheffing tot een bedrag van f.5.065,-- aan fosfaatheffing en f.294,-- aan stikstofheffing. Het totaalbedrag van de heffingen ad f.5.359,-- is op 30 augustus 1999 voldaan.
Zij maakte bij bezwaarschrift, ingediend op 5 oktober 1999 bezwaar tegen de grondslag van de heffingen.
Dit tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 6 september 2001 ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 25 september 2001 is ingekomen en is aangevuld op 2 oktober 2001.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 24 oktober 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig was de gemachtigde van de inspecteur, die werd vergezeld door mr. A, alsmede de echtgenoot van belanghebbende die door belanghebbende is gemachtigd.
Ter voormelde zitting heeft de gemachtigde van de inspecteur de door hem ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
Belanghebbende exploiteerde in het onderhavige jaar een akkerbouwbedrijf op 33,62 hectare bouwland, terwijl tot het bedrijf ook 0,99 hectare grasland behoorde waarop enige dieren werden ingeschaard. Voor de bemesting van het bouwland werden aan belanghebbende door derden, die een zogenaamde verfijnde mineralenboekhouding voerden, dierlijke meststoffen geleverd, die werden bemonsterd en geanalyseerd.
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de mineralenheffingen en de bestemmingsheffing over het jaar 1998.
Belanghebbende heeft het aangifteformulier op 30 augustus 1999 ingediend en op die datum tevens het in de aangifte berekende bedrag van de heffingen voldaan.
Zij heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de fosfaat- en de stikstofheffing voor het jaar 1998.
Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Het geschil.
Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of het aangegeven bedrag aan heffingen terecht en tot de juiste hoogte verschuldigd zijn.
4. Het standpunt van belanghebbende.
Door belanghebbende is - voor zover te dezen van belang, kort samengevat - gesteld in het beroepschrift en mondeling ter zitting:
In 1998 mochten de monsters nog door de verkoper van de meststoffen worden getrokken. De samenstelling van deze monsters kon dus door de verkoper nog vóór de analyse worden beïnvloed. In de pers zijn daarvan voorbeelden genoemd. De analyseresultaten van de verschillende laboratoria laten onwaarschijnlijk grote afwijkingen zien van de gemiddelde fosfaat- en stikstofgehalten. Zij bestrijdt de analyseresultaten op zich niet.
Gelet op het vorenstaande verzoekt zij teruggaaf van de heffingen.
5. Het standpunt van de inspecteur.
De inspecteur heeft daartegenover -voor zover te dezen van belang, kort samengevat- aangevoerd in het verweerschrift en mondeling ter zitting:
Het was ook in 1998 niet toegestaan dat verkopers van meststoffen zelf de monsters trokken. Blijkens de afleveringsbewijzen zijn de monsters van de door belanghebbende bedoelde partijen meststoffen met hoge analysewaarden getrokken door erkende monsternemers, die bij het Bureau Heffingen met naam en toenaam zijn geregistreerd.
Indien meststoffen worden afgenomen van bedrijven die een verfijnde mineralenboekhouding voeren, en die daardoor hun meststoffen moeten laten bemonsteren en analyseren, moet de ontvangende gebruiker van de meststoffen de analyseresultaten hanteren. Slechts indien meststoffen worden afgenomen van producenten die een forfaitaire boekhouding voeren kunnen ook bij de afnemer de forfaits gehanteerd worden.
In het onderhavige geval zijn de heffingen op de juiste bedragen berekend en voldaan.
De uitspraak op het bezwaar is voldoende gemotiveerd.
6. De overwegingen omtrent het geschil.
6.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 25, lid 2 en lid 3, juncto artikel D3 van bijlage D, van de Meststoffenwet dienen bedrijven die een zogenaamde verfijnde mineralenboekhouding voeren de van hun bedrijf afgevoerde mest te laten bemonsteren en analyseren. In de op artikel 52 van de Meststoffenwet berustende Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen zijn de regelingen ter uitvoering hiervan gegeven. In de bij deze regeling behorende bijlage 2 is bepaald dat bemonstering van de mest plaatsvindt door een monsternemer.
6.2 Naar uit de tot de stukken behorende (afschriften van) afleveringsbewijzen betreffende de door belanghebbende afgenomen mest is die mest bemonsterd door monsternemers aangeduid met code 1900 en 1903, terwijl uit de door belanghebbende overgelegde analyserapporten van het laboratorium B de monsternemers 1902 en 1904 blijken. De inspecteur heeft ter zitting onweersproken meegedeeld dat deze monsternemers erkende monsternemers zijn die met naam en toenaam bij het Bureau Heffingen bekend zijn en niet zijn personen die de betreffende mest hebben geleverd.
6.3 Voorts heeft de inspecteur verklaard dat de leveranciers van de mest niet zelf de mest mochten bemonsteren, hetgeen ook volgt uit de vorenvermelde wettelijke regelingen.
6.4 Ingevolge het voorgaande moet het er voor worden gehouden dat de monsters van de geleverde mest zijn genomen in overeenstemming met de wettelijke regelingen.
6.5 Nu belanghebbende de analyseresultaten uitdrukkelijk niet bestrijdt en ook overigens niet blijkt van onjuistheden in de aangifte zijn de heffingen terecht en tot het juiste bedrag berekend en voldaan.
6.6 Wat er ook zij van de in de bestreden uitspraak gegeven motivering, indien al juist zou zijn hetgeen belanghebbende daaromtrent aanvoert, een gebrek daarin kan niet leiden tot vermindering van de heffingen.
6.7 Het beroep is derhalve ongegrond.
6.8 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 30 november 2002 door mr. Drion, raadsheer en voorzitter, mr. Huiskes, raadsheer en mr. Wolt, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier de heer Gerrits en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 8 januari 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.