ECLI:NL:GHLEE:2002:AL8039
Gerechtshof Leeuwarden
- Eerste aanleg - meervoudig
- prof. mr. Aardema
- mr. Drion
- mr. Wolt
- Rechtspraak.nl
Afwaardering vordering en vennootschapsbelasting bij faillissement moedermaatschappij
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden op 18 oktober 2002, staat de vraag centraal of de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. terecht een afwaardering van een vordering van ƒ 40.000,- op haar moedermaatschappij B B.V. ten laste van haar resultaat heeft gebracht. De inspecteur van de belastingdienst had de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1995 vastgesteld op nihil en het verlies over dat jaar op ƒ 4.098,-. X B.V. had bezwaar aangetekend tegen deze aanslag en de beschikking tot vaststelling van het verlies, maar dit bezwaar werd door de inspecteur afgewezen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: X B.V. is opgericht op 12 maart 1993 door B B.V., die bij de oprichting een bedrag van ƒ 40.000,- op het aandelenkapitaal heeft gestort. Dit bedrag werd op 16 maart 1993 als lening geboekt op de bankrekening van B B.V. Na surseance van betaling op 2 april 1993 en faillissement op 22 juni 1993, heeft B B.V. haar bedrijfsuitoefening gestaakt. X B.V. heeft het bedrag van ƒ 40.000,- ten laste van haar winst voor het jaar 1995 afgeboekt, maar de inspecteur oordeelde dat deze afwaardering niet op zakelijke gronden was gebaseerd.
Tijdens de zittingen werd door X B.V. gesteld dat er geen sprake was van onzakelijke gronden voor de lening en dat de afwaardering terecht was. De inspecteur daarentegen betoogde dat het op het moment van de geldverstrekking duidelijk moest zijn geweest dat het geld niet zou worden terugbetaald, en dat de afwaardering dus niet kon worden geaccepteerd. Het hof oordeelde dat de betaling aan B B.V. op onzakelijke gronden was gedaan, en dat deze niet ten laste van het fiscale resultaat van X B.V. kon komen. Het beroep van X B.V. werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de inspecteur werd bevestigd.