4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1. Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 17 van de Wet wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen
nemen.
4.2. De door de ambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum, na bezwaar, f. 416.000,--.
De ambtenaar verwijst voor de onderbouwing hiervan naar de van hem afkomstige stukken alsmede het taxatierapport van maart 2002 opgemaakt door de taxateur C.
4.3. De belanghebbende bestrijdt de vastgestelde waarde één en ander zoals weergegeven in de van hem afkomstige stukken.
De belanghebbende stelt zich op het standpunt dat aan de onroerende zaak een lagere waarde dan f. 416.000,--, zoals vastgesteld door de ambtenaar, moet worden toegekend.
4.4. Het gerechtshof is van oordeel dat de ambtenaar met het hiervoor vermelde taxatierapport van een ter zake deskundige aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 1999 niet op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Het gerechtshof heeft daarbij overwogen dat hetgeen de belanghebbende in het geding heeft aangevoerd, zoals verwoord in de van hem afkomstige stukken alsmede het na de zitting toegezonden schriftelijke stuk, door de ambtenaar afdoende wordt bestreden in de van hem afkomstige stukken alsmede het gestelde in het taxatierapport.
Het gerechtshof merkt hierbij op dat de belanghebbende weliswaar een aantal stellingen in het geding brengt doch in deze is het gerechtshof van oordeel dat deze stellingen geen afbreuk doen aan het door de ambtenaar gestelde aangaande de vergelijkingsobjecten en de mede op grond daarvan vastgestelde waarde, welke waarde door de ambtenaar voldoende zorgvuldig is onderbouwd door middel van het taxatierapport van de deskundige C, taxateur. Dat de uitgangspunten waarop deze taxateur zijn taxatie heeft gestoeld (ten dele) onjuist of onvolledig zijn, acht het hof niet aannemelijk. Evenmin acht het hof aannemelijk dat met bepaalde aspecten geen of onvoldoende rekening is gehouden.
4.5. Voorts gaat het gerechtshof voorbij aan belanghebbendes stelling
dat meerdere onroerende zaken in Z te laag zijn gewaardeerd, waaronder de woning b-weg 76. Met deze stelling doet de belanghebbende kennelijk een beroep op het gelijkheidsbeginsel , zijnde het in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur dat de administratie gelijke gevallen gelijk behandelt.
4.6. De belanghebbende - op wie te dezen de bewijslast rust - heeft naar het oordeel van het gerechtshof, niet aannemelijk gemaakt dat gesproken kan worden van (rechtens) gelijke gevallen die nopen tot de door de belanghebbende voorgestane voor hem gelijke behandeling. De enkele mededeling dat één of meer onroerende zaken, die vergelijkbaar zijn met de onderhavige onroerende zaak, te laag zijn gewaardeerd, is in dit verband onvoldoende.
Tegenover deze mededeling heeft de ambtenaar gemotiveerd aange- voerd: "dat in het kader van de Wet er geen sprake kan zijn van een stelselmatige onderwaardering. Indien er incidenteel een object te laag is gewaardeerd in vergelijking met soortgelijke objecten (waaronder de onderhavige woning), waarvan de vastgestelde waarde juist is, mag een correcte taxatie niet in verhouding worden gebracht met die te lage waardering. Hiervan is alleen sprake indien de gemeente in de meerderheid van de met belanghebbende vergelijkbare gevallen, de waarde lager heeft vastgesteld dan de waarde van de onderhavige onroerende zaak. In casu is dit naar het oordeel van de taxateur niet het geval en kan op grond van het hiervoor omschrevene de waarde van het onderhavige object niet worden aangepast. Voor een juiste vergelijking kan dit perceel dan ook niet meegenomen worden".
Aan de juistheid van deze stelling van de ambtenaar, die door de belanghebbende niet, althans niet genoegzaam, is weersproken heeft het gerechtshof geen reden te twijfelen. Nu het gerechtshof evenmin is gebleken dat de ambtenaar een begunstigend beleid heeft gevoerd waarvan in belanghebbendes geval is afgeweken, dient belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel te worden verworpen.