ECLI:NL:GHLEE:2003:AF2745

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
3 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 1065/01 WOZ
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vastgestelde waarde van onroerende zaak ingevolge de Wet waardering onroerende zaken

Op 3 januari 2003 heeft het Gerechtshof te Leeuwarden uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij de belanghebbende, X te Z, in beroep ging tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlagtwedde. De zaak betreft de waardering van de onroerende zaak gelegen aan a-weg 5 te Z, waarvan de belanghebbende eigenaar is. De ambtenaar had de waarde vastgesteld op f. 494.999,-- op 28 februari 2001, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot f. 416.000,--. De belanghebbende was het niet eens met deze vastgestelde waarde en heeft hiertegen beroep aangetekend.

Tijdens de procedure heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht en de ambtenaar heeft gereageerd met een schriftelijke reactie. De zaak is zonder nadere mondelinge behandeling ter zitting afgedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de waardepeildatum 1 januari 1999 is en dat de onroerende zaak een vrijstaande woning betreft met een kavel van 4.806 m2. De ambtenaar heeft de waarde onderbouwd met een taxatierapport van een deskundige, taxateur C, en het hof oordeelt dat de ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.

De belanghebbende heeft betoogd dat de waarde lager zou moeten zijn, maar het hof heeft geoordeeld dat de door de ambtenaar gepresenteerde taxatie voldoende onderbouwd is. Het hof heeft ook het beroep van de belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat er sprake is van gelijke gevallen die nopen tot een lagere waardering. Het hof concludeert dat de ambtenaar de waarde van de onroerende zaak correct heeft vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Nr. 1065/01 3 januari 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlagtwedde (: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de ten aanzien van hem genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet).
1. Ontstaan en loop van het geding.
Ingevolge de Wet heeft de ambtenaar de waarde met betrekking tot de onroerende zaak a-weg 5 te Z, waarvan de belanghebbende eigenaar en/of gebruiker is, vastgesteld bij beschikking onder nummer 0000, gedateerd 28 februari 2001. Daarbij is de waarde vastgesteld op f. 494.999,--.
De belanghebbende heeft tegen de vastgestelde waarde een bezwaarschrift ingediend bij de ambtenaar.
Bij de uitspraak waarvan beroep, gedagtekend 16 november 2001, heeft de ambtenaar de vastgestelde waarde verlaagd tot op
f. 416.000,--.
Het beroepschrift (met bijlagen) is op 11 december 2001 ter griffie ingekomen. De ambtenaar heeft op 14 maart 2002 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Bij de mondelinge behandeling van 11 oktober 2002, gehouden te Groningen, waren aanwezig de belanghebbende en de gemachtigde van de ambtenaar, dhr. A, bijgestaan door de taxateur dhr. B.
Ter voormelde zitting heeft de belanghebbende een pleitnota met bijlagen overgelegd.
Naar aanleiding van deze pleitnota heeft de ambtenaar, na hiertoe door het hof in de gelegenheid te zijn gesteld, een schriftelijke reactie gegeven die op 8 november 2002 bij het gerechtshof is binnengekomen en waarvan de belanghebbende een afschrift heeft ontvangen.
De belanghebbende heeft op voornoemde reactie van de ambtenaar gereageerd door middel van een brief die op 27 november 2002 bij het gerechtshof is binnengekomen en die in afschrift aan de ambtenaar is toegestuurd.
Partijen hebben aangegeven dat de zaak zonder nadere mondelinge behandeling ter zitting door het hof mag worden afgedaan.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. De hierboven onder punt 1. genoemde beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De waardepeildatum is 1 januari 1999.
2.2. De onroerende zaak betreft een vrijstaande woning - type woonboerderij - met garage, ondergrond, erf en tuin gelegen op een kavel van 4.806 m2.
2.3. De door de ambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum, na bezwaar, f. 416.000,--.
3. Het geschil
Tussen partijen is de waarde van de onroerende zaak - per de peildatum 1 januari 1999 - in geschil.
4. De standpunten van partijen
Verwezen wordt naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1. Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 17 van de Wet wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen
nemen.
4.2. De door de ambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum, na bezwaar, f. 416.000,--.
De ambtenaar verwijst voor de onderbouwing hiervan naar de van hem afkomstige stukken alsmede het taxatierapport van maart 2002 opgemaakt door de taxateur C.
4.3. De belanghebbende bestrijdt de vastgestelde waarde één en ander zoals weergegeven in de van hem afkomstige stukken.
De belanghebbende stelt zich op het standpunt dat aan de onroerende zaak een lagere waarde dan f. 416.000,--, zoals vastgesteld door de ambtenaar, moet worden toegekend.
4.4. Het gerechtshof is van oordeel dat de ambtenaar met het hiervoor vermelde taxatierapport van een ter zake deskundige aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 1999 niet op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Het gerechtshof heeft daarbij overwogen dat hetgeen de belanghebbende in het geding heeft aangevoerd, zoals verwoord in de van hem afkomstige stukken alsmede het na de zitting toegezonden schriftelijke stuk, door de ambtenaar afdoende wordt bestreden in de van hem afkomstige stukken alsmede het gestelde in het taxatierapport.
Het gerechtshof merkt hierbij op dat de belanghebbende weliswaar een aantal stellingen in het geding brengt doch in deze is het gerechtshof van oordeel dat deze stellingen geen afbreuk doen aan het door de ambtenaar gestelde aangaande de vergelijkingsobjecten en de mede op grond daarvan vastgestelde waarde, welke waarde door de ambtenaar voldoende zorgvuldig is onderbouwd door middel van het taxatierapport van de deskundige C, taxateur. Dat de uitgangspunten waarop deze taxateur zijn taxatie heeft gestoeld (ten dele) onjuist of onvolledig zijn, acht het hof niet aannemelijk. Evenmin acht het hof aannemelijk dat met bepaalde aspecten geen of onvoldoende rekening is gehouden.
4.5. Voorts gaat het gerechtshof voorbij aan belanghebbendes stelling
dat meerdere onroerende zaken in Z te laag zijn gewaardeerd, waaronder de woning b-weg 76. Met deze stelling doet de belanghebbende kennelijk een beroep op het gelijkheidsbeginsel , zijnde het in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur dat de administratie gelijke gevallen gelijk behandelt.
4.6. De belanghebbende - op wie te dezen de bewijslast rust - heeft naar het oordeel van het gerechtshof, niet aannemelijk gemaakt dat gesproken kan worden van (rechtens) gelijke gevallen die nopen tot de door de belanghebbende voorgestane voor hem gelijke behandeling. De enkele mededeling dat één of meer onroerende zaken, die vergelijkbaar zijn met de onderhavige onroerende zaak, te laag zijn gewaardeerd, is in dit verband onvoldoende.
Tegenover deze mededeling heeft de ambtenaar gemotiveerd aange- voerd: "dat in het kader van de Wet er geen sprake kan zijn van een stelselmatige onderwaardering. Indien er incidenteel een object te laag is gewaardeerd in vergelijking met soortgelijke objecten (waaronder de onderhavige woning), waarvan de vastgestelde waarde juist is, mag een correcte taxatie niet in verhouding worden gebracht met die te lage waardering. Hiervan is alleen sprake indien de gemeente in de meerderheid van de met belanghebbende vergelijkbare gevallen, de waarde lager heeft vastgesteld dan de waarde van de onderhavige onroerende zaak. In casu is dit naar het oordeel van de taxateur niet het geval en kan op grond van het hiervoor omschrevene de waarde van het onderhavige object niet worden aangepast. Voor een juiste vergelijking kan dit perceel dan ook niet meegenomen worden".
Aan de juistheid van deze stelling van de ambtenaar, die door de belanghebbende niet, althans niet genoegzaam, is weersproken heeft het gerechtshof geen reden te twijfelen. Nu het gerechtshof evenmin is gebleken dat de ambtenaar een begunstigend beleid heeft gevoerd waarvan in belanghebbendes geval is afgeweken, dient belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel te worden verworpen.
4.7. In hetgeen de belanghebbende heeft aangevoerd rechtvaardigt ook overigens niet de door de belanghebbende voorgestane lagere waarde van de onroerende zaak.
5. De conclusie
Het gelijk ligt aan de kant van de ambtenaar.
6. De proceskosten
Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De beslissing
Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 3 januari 2003 door mr. Fransen, raadsheer als voorzitter, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde
voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier dhr. Gerrits en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 8 januari 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het gerechtshof te
Leeuwarden.