Arrest d.d. 22 januari 2003
Rolnummer 0200207
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr J.V. van Ophem,
voor wie gepleit heeft mr H.C. van Olden, advocaat te Utrecht,
de naamloze vennootschap [geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:[geïntimeerde],
procureur: mr V.M.J. Both,
voor wie gepleit heeft mr C.S. Leunissen, advocaat te Amsterdam.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 24 juli 2002 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ingevolge voormeld tussenarrest heeft een comparitie van partijen tot het verschaffen van inlichtingen en tot het beproeven van een schikking plaatsgevonden op 19 september 2002. Het ter zake opgemaakte proces-verbaal van de comparitie bevindt zich bij de stukken. Vervolgens heeft [appellant] een akte in het geding brengen stukken genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte.
Ten slotte hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Opnieuw met betrekking tot de grieven.
1. De grieven 1 tot en met 6 richten zich met name tegen de rechtsoverwegingen 3.4 en 5.4 van het vonnis van de voorzieningenrechter van 2 april 2002, waarvan beroep. Met grief 7 brengt [appellant] expliciet naar voren het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof te onderwerpen.
De grieven 2, 3 en 4.
2. In de grieven 2, 3, en 4 maakt [appellant] in de kern bezwaar tegen het uitgangspunt van de voorzieningenrechter dat hij ([appellant]) niet betwist zou hebben het verweer van [geïntimeerde] dat Laurus op redelijke gronden tot beëindiging van de exploitatie van een Basis-supermarkt in het gehuurde pand is gekomen en dat het niet eenvoudig is, dan wel niet goed mogelijk is voor [geïntimeerde], anderszins een supermarkt of winkel in het pand te (doen) exploiteren. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
3. Er is geen grief gericht tegen de vaststelling van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 5.2 van het bestreden vonnis van 2 april 2002, dat tussen partijen vaststaat dat [geïntimeerde] blijkens de tekst van de geldende huurovereenkomst ter zake van de winkelruimte aan de [adres], [vestigingsplaats], -verder aangeduid als het pand- zelf verplicht is tot exploitatie daarvan tot en met 31 maart 2006. Het hof gaat daar dan ook vanuit en neemt voorts tot uitgangspunt dat deze tussen partijen geldende regel inzake de exploitatieverplichting van [geïntimeerde], ingevolge art. 6:248 BW lid 2 slechts niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4. [appellant] heeft de door [geïntimeerde] terzake gestelde omstandigheden alle gemotiveerd betwist, onder meer door er op te wijzen dat de exploitatieverplichting een eigen verplichting van [geïntimeerde] betreft, dat het exploiteren van supermarkten tot de kern van de onderneming van [geïntimeerde] en de met haar gelieerde ondernemingen behoort en dat het overigens ook niet past dat [geïntimeerde] haar ondernemingsrisico op [appellant] tracht af te wentelen.
5. Naar het voorlopig oordeel van het hof had het gezien deze betwisting op de weg van [geïntimeerde] gelegen om haar stellingen aannemelijk te maken. Dat heeft [geïntimeerde] niet gedaan; zij heeft volstaan met zich achter Laurus te verschuilen. [geïntimeerde] kan zich derhalve niet aan de op haar rustende exploitatieverplichting onttrekken. Ook is bij gelegenheid van het pleidooi voor het hof naar aanleiding van de nagekomen produktie (het e-mail verkeer van 26 en 27 november 2001) onweersproken gesteld dat [geïntimeerde] bij de gemeente Meppel een claim voor vervangende supermarktmeters heeft neergelegd, dan wel de wens heeft geuit geïnteresseerd te zijn in het behouden van haar eigen supermarktmeters in Meppel in het geval van sloop van het huidige pand en van herontwikkeling.
6. Deze grieven van [appellant] slagen derhalve.
Grieven 1 en 5.
7. In de grieven 1 en 5 maakt [appellant] bezwaar tegen de aanname van de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 5.4 van het bestreden vonnis van 2 april 2002, dat de onderhandelingen met de projectontwikkelaar met betrekking tot het pand al in een vergevorderd stadium verkeren.
8. Wat er zij van de betreffende overwegingen van de voorzieningenrechter, in hoger beroep is slechts het volgende gebleken:
Er is geen koopovereenkomst, maar slechts een intentieverklaring van een projectontwikkelaar met daarin de gebruikelijke voorbehouden. Evenmin is er sprake van de vereiste toestemming van de gemeente. Er zijn geen concrete afspraken gemaakt in dezen, noch is het maken daarvan op korte termijn te verwachten. [appellant] heeft derhalve belang bij voortzetting van de huur en exploitatie van het pand door [geïntimeerde].
9. Deze grieven van [appellant] slagen derhalve eveneens.
Grief 6.
10. In grief 6 maakt [appellant] met name bezwaar tegen rechtsoverweging 5.4 in het bestreden vonnis van 2 april 2002, inhoudende dat het belang van [appellant] op dit moment moet wijken voor dat van [geïntimeerde] en dat partijen eerst op korte termijn onderhandelingen dienen te voeren teneinde tot een beëindiging van de huurovereenkomst te komen.
11. Die onderhandelingen zijn inmiddels gevoerd, echter zonder het beoogde resultaat. Het hof is derhalve -mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4 tot en met 6 is overwogen- voorshands van oordeel dat de uitkomst van een belangenafweging als door de voorzieningenrechter gedaan, wat daarvan overigens ook zij, thans niet aan toewijzing van de vordering van [appellant] in de weg kan staan.
Grief 7
13. Grief 7 beoogt het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof te onderwerpen.
14. Na het vorenoverwogene heeft [appellant] bij de behandeling van deze grief geen belang meer.
15. Hetgeen door partijen in eerste aanleg en hoger beroep voorts nog te berde is gebracht zal als in het voorgaande reeds vervat danwel als niet ter zake dienend, buiten bespreking kunnen blijven.
De slotsom
16. Het vonnis waarvan beroep dient te worden vernietigd en het hof zal opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellant] toewijzen, zoals deze uitdrukkelijk in de appeldagvaarding zijn beperkt.
17. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties, zowel in de hoofdzaak als in het incident tot voeging, nu het hof in zijn arrest van 3 juli 2002 het verzoek van [geïntimeerde] om de hoofdzaak tussen [geïntimeerde] en [appellant] te voegen met de vrijwaringszaak tussen [geïntimeerde] en Laurus reeds had afgewezen, onder aantekening de beslissing omtrent de kosten in het incident tegelijk met de beslissing omtrent de kosten in de hoofdzaak te zullen nemen.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
veroordeelt [geïn[geïntimeerde] om binnen tien kalenderdagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis ex artikel 7A:1596 BW om de van [appellant] gehuurde bedrijfsruimte ex artikel 7A:1624 BW, staande en gelegen te [vestigingsplaats] aan de [adres], op basis van de vigerende huurovereenkomst van 22 maart 1996 en de daarop van toepassing zijnde Algemene Bepalingen als goed huisvader te gebruiken totdat de huurovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd en aldus tijdig de huurpenningen vooruit te voldoen en de bedrijfsruimte te [vestigingsplaats] aan de [adres] als supermarkt en/of winkel in te blijven richten en ingericht te houden en van voldoende inventaris te voorzien en voorzien te houden en aldus de supermarkt en/of winkel te blijven (doen) exploiteren en geëxploiteerd te (doen) houden tot en met tenminste 31 maart 2006, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per kalenderdag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke is gebleven, met een maximum van € 500.000;
veroordeelt [geïntimeerde] dat deze supermarkt en/of winkel in de bedrijfsruimte te [vestigingsplaats] aan de [adres] voor het publiek binnen de genoemde termijn daadwerkelijk en behoorlijk moet worden geopend en geopend moet blijven tijdens de plaatselijke gebruikelijke openingstijden, conform de vigerende huurovereenkomst en Algemene Bepalingen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per kalenderdag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke is gebleven, met een maximum van € 500.000;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant]:
IN DE HOOFDZAAK:
in eerste aanleg op € 258,18 aan verschotten en € 703,36 aan salaris voor de procureur,
in hoger beroep op € 295,18 aan verschotten en € 2313,-- aan salaris voor de procureur;
IN HET INCIDENT:
op nihil aan verschotten en € 385,50-- aan salaris procureur;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Verschuur en Van Oostveen, raden, en uitgesproken door mr Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Haites-Verbeek als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 22 januari 2003.