Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof het navolgende gebleken.
- Op 16 juli 1998 heeft zich in de gemeente Zeewolde een schietpartij voorgedaan, waarbij verdachte vermoed wordt betrokken te zijn geweest in die zin, dat hij verdacht wordt van moord resp. doodslag op [betrokkene 1] en poging tot moord resp. poging tot doodslag op [betrokkene 2].
- Deze verdenking jegens verdachte is ontstaan door een direct na het schietincident afgelegde verklaring van [betrokkene 2] voornoemd, inhoudende -zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang- dat verdachte een aantal schoten op [betrokkene 1] had gelost, dat [betrokkene 1] door een aantal van die schoten was getroffen, dat verdachte ook op [betrokkene 2] had geschoten en dat [betrokkene 2] daarbij in de schouder werd geraakt. Nadien gehoord als getuige en als verdachte heeft [betrokkene 2] op dit punt (nagenoeg) gelijkluidende verklaringen afgelegd. Deze verklaringen houden mede in, dat op de plaats van het delict drie personen (betrokkenen) aanwezig waren: [betrokkene 1], [betrokkene 2] zelf en verdachte.
- In de periode van 16 juli 1998 tot 30 juli 1998 is bij de RCID Flevoland informatie binnengekomen, die is neergelegd in een proces-verbaal van 30 juli 1998 van de inspecteur van politie [getuige], chef van de toenmalige Regionale Criminele Inlichtingendienst (RCID). Dit proces-verbaal houdt -voor zover hier van belang- als van de informant afkomstige informatie in: Een man met de voornaam [voornaam betrokkene 1] werd bij een schietpartij gedood en een andere persoon werd verwond aan de schouder. Beiden maken c.q. maakten deel uit van een Amsterdamse criminele groepering, die zich bezig houdt met de invoer en handel in verdovende middelen. De man die aan de schouder gewond is geraakt zou [voornaam betrokkene 1] naar de plaats van de schietpartij hebben gelokt. Daar waren nog twee andere personen aanwezig, waaronder een man uit Amsterdam. In totaal waren derhalve vier personen op de plaats van het delict aanwezig. Laatstgenoemde zou de dodelijke schoten hebben afgevuurd. De man die in zijn schouder werd geschoten zou op de hoogte zijn geweest van de op handen zijnde schietpartij. Hij zou voor de "show" zijn aangeschoten. De reden dat [voornaam betrokkene 1] om het leven is gebracht, is dat de criminele groepering het vermoeden had dat [voornaam betrokkene 1] justitie zou hebben getipt. Aan het proces-verbaal wordt als opmerking van de RCID toegevoegd, dat op 17 juli 1998 (het hof gaat ervan uit dat bedoeld zal zijn: 16 juli 1998) in de gemeente Zeewolde een schietpartij plaatsvond waarbij voor zover bekend één dode en één gewonde vielen. En voorts: het dodelijk slachtoffer is genaamd [betrokkene 1], het gewonde slachtoffer is genaamd: [betrokkene 2].
- De persoon van de informant was een bekende van de RCID. Deze had eerder informatie gegeven. De eerder gegeven informatie was zodanig, dat de informant als betrouwbare informant kon worden aangemerkt.
- [getuige] voornoemd - thans hoofdinspecteur van politie Flevoland en chef van de Regionale Inlichtingen Eenheid (RCIE) - heeft als getuige ter 's hofs terechtzitting voorts verklaard, dat de informant [betrokkene 2] voornoemd kende en voorts, dat de bron van de informant - via een of meer schakels - diezelfde [betrokkene 2] was en voorts, dat dit gegeven ten tijde van het opmaken van het proces-verbaal op 30 juli 1998 reeds bekend was.
- De getuige [getuige] heeft daaraan ter terechtzitting toegevoegd, dat de naam van [betrokkene 2] als bron van de informant in verband met het proces-verbaal van 30 juli 1998 niet eerder is genoemd om de informant niet in gevaar te brengen, dat hij deze informatie niet aan de chef van het tactisch team heeft gemeld om een zelfde reden van bronafscherming, dat hij zijn afweging heeft besproken met de CID- officier van justitie, dat hij in overleg met de CID-officier van justitie ervoor gekozen heeft de informatie van de informant zo breed mogelijk in het proces-verbaal van 30 juli 1998 weer te geven, dat met de CID-officier van justitie is besproken of aanvullend proces-verbaal moest worden opgemaakt waarin [betrokkene 2] als bron van de informant werd genoemd, welk overleg plaatsvond tijdens de procedure voor de arrondissementsrechtbank te Zwolle danwel tijdens de procedure voor het gerechtshof in Arnhem, maar in ieder geval tijdens laatstgenoemde procedure, dat de CID-officier van justitie geen opdracht tot het opmaken van een dergelijk aanvullend proces-verbaal heeft gegeven, dat het opmaken van een eventueel proces-verbaal vooral speelde in verband met de vraag of de informant wel of niet zou worden opgeroepen om een verklaring als getuige af te leggen, dat het belang van bronafscherming steeds prevaleerde boven het belang van de waarheidsvinding en dat bij die afweging op geen enkel moment bewijstechnische aspecten aan de orde zijn geweest. De beslissing om thans wel [betrokkene 2] als bron van de informant bekend te maken is genomen door de huidige CID-officier van justitie.