ECLI:NL:GHLEE:2003:AF4448

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 2023/02 Schenkingsrecht
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Huiskes
  • F.J.W. Drion
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag in het recht van schenking en de verhouding tot successierecht

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in het recht van schenking die aan de belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1997. De belastinginspecteur heeft een bedrag van f 7.500,- aan schenking belast, met een verhoging van 50 procent. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur heeft de aanslag gehandhaafd. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de mondelinge behandeling plaatsvond op 18 november 2002. De inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.

De ontvankelijkheid van het beroep werd beoordeeld, waarbij het hof oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks het ontbreken van een datum op de uitspraak op bezwaar. De feiten van de zaak zijn als volgt: tijdens een boekenonderzoek door de Belastingdienst bleek dat de tante van de belanghebbende, die op 9 oktober 1997 was overleden, enkele weken voor haar overlijden een schenking van f 7.500,- aan de belanghebbende had gedaan. De belanghebbende had echter geen aangifte gedaan voor het schenkingsrecht.

Het geschil draait om de vraag of de inspecteur het bedrag van f 7.500,- terecht heeft belast met schenkingsrecht, terwijl er ook successierecht is geheven. De belanghebbende ontkent dit, terwijl de inspecteur bevestigt dat de aanslag terecht is opgelegd. Het hof overweegt dat volgens de wet het schenkingsrecht in beginsel verrekend wordt met het successierecht, waardoor de navorderingsaanslag niet verminderd hoeft te worden. Het hof concludeert dat de inspecteur in zijn standpunt gelijk heeft en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is op 12 februari 2003 aangetekend verzonden aan beide partijen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: 2023/02 7 februari 2003
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van de heer X per adres te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Groningen (hierna: de inspec-teur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde navorderingsaanslag in het recht van schenking voor het jaar 1997 (aanslagnummer 0.00.00.0000).
1.a Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende werd voor het jaar 1997 een navorderingsaanslag in het recht van schenking opgelegd naar een verkrijging als bedoeld in de Successiewet 1956 (hierna te noemen: de Wet) van f 7.500,- met een verhoging van per saldo 50 percent.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden (ongedateerde) uitspraak de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 7 maart 2002 is ingekomen.
Het hoofd van de eenheid particulieren van de belastingdienst te Hengelo/Vestiging Zwolle (hierna: de Inspec-teur) heeft geen verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 november 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
1.b Ontvankelijkheid beroep
Gelet op het ontbreken van een datum op de uitspraak op bezwaar en de stelling van belanghebbende dat hij het afschrift van de uitspraak op bezwaar eind januari 2002 heeft ontvangen moet het op 7 maart 2002 ingekomen beroep ontvankelijk worden geacht.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Op 20 en 21 januari 1999 stelde de Belastingdienst/Ondernemingen Groningen een boekenonderzoek over het jaar 1997 in bij de eenmanszaak van belanghebbendes zwager.
2.2 Tijdens dit onderzoek bleek dat een tante van belanghebbende, mw. A, overleden op 9 oktober 1997, laatstelijk gewoond hebbende te Z, enkele weken voor haar overlijden aan belanghebbende f 7.500,- had geschonken.
2.3 Terzake van het ontvangen van genoemde gelden is door belanghebbende geen aangifte gedaan voor het schenkingsrecht.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur het bedrag van f 7.500,- terecht heeft belast met recht van schenking, ondanks het feit dat hij ter zake hiervan eveneens successierecht heeft geheven.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2 Belanghebbende doet zijn standpunt steunen op de gronden welke door hem zijn aangevoerd in de van hem afkomstige stukken. Hij heeft ter zitting geen nieuwe argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Ten aanzien van het geschilpunt merkt het Hof op dat ingevolge artikel 12 in verband met artikel 10, lid 4, van de Wet 1956 het schenkingsrecht in het onderhavige geval in beginsel wordt verrekend met het successierecht, zodat de onderhavige navorderingsaanslag ter zake dus niet hoeft te worden verminderd.
4.2 In het geschil is het gelijk derhalve aan de zijde van de inspecteur.
4.3 Nu overigens niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat de onderhavige navorderingsaanslag onjuist zou zijn berekend, dient te worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het hof
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld op 7 februari 2003 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. F.J.W. Drion en mr. H.H.A. Fransen, raadsheren, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Op 12 februari 2003 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.