ECLI:NL:GHLEE:2003:AF4452
Gerechtshof Leeuwarden
- Hoger beroep kort geding
- M. Meijeringh
- Z. Zuidema
- A. van Oostveen
- J. Streppel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep kort geding inzake arbeidsovereenkomst en vorderingen van een schaatser
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door drie appellanten tegen een geïntimeerde. De appellanten, bestaande uit een schaatser en twee andere betrokkenen, hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Groningen, dat op 21 december 2001 was uitgesproken. De zaak betreft de vraag of er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tussen de schaatser en de appellanten, en of de vorderingen van de schaatser, die zijn gebaseerd op deze veronderstelde arbeidsovereenkomst, toewijsbaar zijn.
De appellanten hebben in hun principaal appel tien grieven ingediend, terwijl de geïntimeerde in het (voorwaardelijk) incidenteel appel één grief heeft aangevoerd. De grieven zijn gezamenlijk behandeld door het hof. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak voldoende spoedeisend is voor een behandeling in kort geding, en dat het in het belang van beide partijen is om snel duidelijkheid te krijgen over hun rechtspositie.
Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van het eerdere vonnis en de ingediende stukken. De geïntimeerde heeft gesteld dat hij met de appellanten een arbeidsovereenkomst is aangegaan, maar het hof oordeelt dat deze stelling niet voldoende aannemelijk is gemaakt. De door de geïntimeerde overgelegde bewijsstukken zijn niet overtuigend en de appellanten hebben hun verweer gemotiveerd. Het hof concludeert dat de vordering van de geïntimeerde op geen van de grondslagen aannemelijk is geworden en wijst de vordering af. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en veroordeelt de geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties.